Vakbondsjongerenorganisaties
Tussen speedboot en oude schuit
Toen ik in februari 2021 mijn bespreking van de publicatie ‘Effectief vakbondswerk?’ van Paul de Beer en Peter van der Valk op de VHV-website zette[1], gevolgd door een interview met Ronald Huizer over het kortstondige FNV Bondgenotenproject dat eerst MyUnion en daarna JobCircle heette[2], kon ik niet bevroeden dat dit de start zou vormen van een intussen ruim twee jaar durende (en nog niet voltooide) verkenning naar de historie van vakbondsjongerenorganisaties. ‘Nog niet voltooid’, omdat NVV/ FNV en niet te vergeten: de jongerenorganisaties van de bonden van middelbaar en hoger personeel – tegenwoordig onder de paraplu van de Vakcentrale voor Professionals (VCP)- nog in de wacht staan.
Juni 2023…we zijn ruim twee jaar, drie interviews, vijf webartikelen en drie ‘VHV-Digiboeken’ verder.
Al verkennend en in het zicht van de VHV-Vriendenbijeenkomst “Jongeren en de vakbeweging” op 2 juni 2023 vormt zich stap voor stap een (voortschrijdende) opinie over nut, noodzaak en rendement van vakbondsjongerenorganisaties in de loop der jaren, maar ook over de beperkingen daarvan.
Daarom dit artikel, dat overigens in een aantal opzichten voortborduurt op een in webzine Solidariteit verschenen stuk uit december 2021.
Drie tijdperken: tegendrukken, meestrijden, meebuigen
De artikelenreeks ‘Jongeren in de vakbeweging’ is vooral een stuk organisatie- en beleidsgeschiedenis, met het accent op de naoorlogse jaren. Het maatschappelijk decor van die periode, in het bijzonder de maatschappelijke positie van jongeren en de veranderingen daarin, komen maar beperkt aan de orde. Toch zijn die factoren, en dan vooral de analyse en perceptie daarvan door met name vakbondsbestuurders, wezenlijk van invloed op de beleidsmatige en organisatorische keuzes op dit onderwerp.
Voor de periode van 1945 tot 1982 is dat allemaal uitstekend beschreven in het boekje ‘Toevallig jong’ van Erik Bloemen en Luuk Brug.[3]
Voor de periode daarna, en dan vooral na 1990, heb ik tot nu toe niet iets gelijkaardigs kunnen vinden. Hoewel bijvoorbeeld het webzine ‘Solidariteit’ regelmatig (kritisch) aandacht aan vakbondsjongerenwerk besteedt, gaat slechts een beperkt deel van die artikelen over de periode na 1990.
In de eerste naoorlogse jaren maakt de vakbeweging zich grote zorgen. Niet alleen over de geringe toestroom van jonge leden, maar vooral ook om het dreigende verval van door de oorlog losgeslagen, ‘losbandige jeugd.
Koers van de vakcentrales is: tegendruk organiseren tegen dreigend moreel verval door losbandige Amerikaanse of, nog erger, revolutionaire Sovjetinvloeden. Vorming en verantwoorde ontspanning zijn in die jaren belangrijker dan het behartigen van de materiële belangen van de (werkende) jeugd.
Eind jaren ’60 komen studenten en, aanvankelijk nog aarzelend, werkende jongeren in meer maatschappijkritisch ‘actievaarwater’. Vanaf 1969 groeit de actiebereidheid onder werkende jongeren snel, en richt zich daarbij in eerste instantie op het recht op doorbetaalde vorming.
Ook het karakter van vakbondsjongerenorganisaties verandert in die jaren en ze worden een niet te onderschatten factor in de strijd voor jongerenbelangen. Na de acties voor het recht op vorming volgde het gevecht tegen verlagingen van minimumjeugdloon, soldatenweddes en uitkeringen, en tegen de groeiende jeugdwerkloosheid. De vakcentrales volgen aarzelend en dat gaat regelmatig gepaard aan spanningen tussen ‘jong’ en ‘oud’.
Al met al komt meestrijden tussen 1969 en 1985 centraal te staan, waarbij de pijlen van de jongerenorganisaties zich in de eerste plaats op het beleid van kabinet en centrale werkgeversorganisaties richten.
Na 1985 breekt een lastige tijd aan. Vakbonden en vakbondsjongerenorganisaties zien zich geconfronteerd met toenemende individualisering en ‘consumentisme’, ook onder jongeren.
‘Ik-denken’, een ‘what’s in it for me’-attitude en de eigen carrière zijn producten van een oprukkende neoliberale visie op mens en maatschappij. Maatschappijkritiek en gezamenlijk ten strijde trekken voor andere verhoudingen verdwijnen achter de horizon.
De begin jaren ’80 gevormde FNV-jongerenorganisatie heeft het nog eens extra moeilijk: twee sterk verschillende jongerenorganisaties, KWJ en NVV-Jongerencontact zitten ineens samen in één schuitje. Het blijkt geen succes, en pas na de eeuwwisseling worden jongeren van FNV huize weer zichtbaar, in de vorm van FNV Jong respectievelijk FNV Young&United.
Vanaf de jaren ’90 lijkt het vakbondswerk met en voor jongeren deel te worden van een marketingconcept. Aansprekend geachte ‘jongerenproducten’ komen centraal te staan.
In het vakbondsjongerenwerk worden materiële welvaart, de focus op het individu en de eigen carrière kernbegrippen.
‘Inspelen op wensen van jongeren’ en individugericht zaakwaarnemen betekent vanaf de jaren ’90 dan ook vooral: meebuigen met dit heersende neoliberale gedachtegoed.
‘Tegenmacht’ en ‘samen sterk’ verdwijnt uit het woordenboek van vakbonden en vakbondsjongerenorganisaties, ook al zijn juist jongeren als groep een primaire doelgroep voor flexibiliserende werkgevers.
Soms zien we de kiemen van een tegenstroom, zoals in de eerste fase van FNV ‘Young&United’, de jeugdlooncampagne, waarin door organising geïnspireerd samen strijden centraal staat. In later jaren schuift het accent weer terug naar individu- en carrièregerichte vormen van dienstverlening en ‘lifestyle-issues’.
De speedboot…
Paul de Beer en Peter van der Valk lanceren in hun publicatie de metafoor van de speedboot om de grotere dynamiek van (jongeren)initiatieven te schetsen: op enige afstand van de ‘moederorganisatie’, en daardoor minder gehinderd door het daar vaak gevoelde gebrek aan wendbaarheid en dynamiek.
Vakbondsjongerenorganisaties, zeker ook in de jaren 70 en 80, vervullen een belangrijke rol als het gaat om mobilisatie op thema’s waar de ‘reguliere’ vakbeweging onvoldoende aandacht voor heeft. Ook spelen ze nogal eens een belangrijke rol in het eerste contact van jongeren met de vakbeweging, op scholen, en in de aanloop naar de arbeidsmarkt.
Vakbondsjongerenorganisaties blijken bij uitstek geschikt om dergelijke onderwerpen stevig op de rit te zetten. Succes is er vooral als de speedboot op ‘activistensnelheid’ weet te komen rond concrete jongerenissues. Tussen 1968 en 1982 gebeurt dat bij zowel NVV en NKV als bij het CNV[4].
Later zien we dit nog sporadisch, en dan vooral bij FNV Young&United, zoals in 2015-2016 met de campagne voor afschaffing van het minimumjeugdloon, en later in de campagne ‘Niet mijn schuld’ tegen het Leenstelsel.
Maar ook meer individugerichte initiatieven, zoals de Future Card van de toenmalige ‘Jongerenorganisatie CNV’ of het kortstondige ‘Job Circle’ van FNV Bondgenoten blijken meer dan eens aan te slaan, en grote groepen jongeren te bereiken.
…en de oude vakbondsschuit
Een van de belangrijke motieven voor aparte vakbondsjongereninitiatieven is nog niet genoemd: vakbondslidmaatschap. Voor veel jongeren blijkt dat weinig aantrekkelijk. Het vakbondsimago is te ‘stoffig’ en te bureaucratisch[5]. Via jongerenintiatieven hoopt de vakbeweging de route naar lid worden van de ‘echte’ vakbond makkelijker te maken.
‘Conversie’ – de managementsterm voor het omzetten van betrokkenheid bij een jongereninitiatief in het lidmaatschap van een ‘echte’ bond is een belangrijke reden om vakbondsjongerenorganisaties in het leven te roepen.
Hier lijkt-em de schoen structureel te wringen. Want, in weerwil van de vele op jongeren gerichte vakbondsinitiatieven, vertoont het aantal jonge vakbondsleden tot 25 jaar een overwegend (soms extreem) dalende trend.
Aan de initiatieven zelf lijkt het niet direct te liggen: die zijn in eerste instantie vaak succesvol, en leiden soms ook tot omvangrijke ‘jongerennetwerken’.
Grote belemmering voor conversie is echter de vakbeweging zelf. Die blijkt in zijn organisatie, cultuur, koers, imago en bemensing – een hele mond vol – vaak weinig aanlokkelijk voor jongeren.
Dat wordt versterkt – al vele tientallen jaren – door het feit dat jongeren de vakbond in de eigen werk- of opleidingssituatie zelden tegenkomen. De bond is een ver-van-m’n-bed (of beter: ver-van-m’n-werk)-show.
Nog erger, en dit gebeurt vaker dan we willen, is het als jongeren de bond wél tegenkomen, maar dan negatief. Bijvoorbeeld in de vorm van gewichtig doende vergadertijgers (al dan niet in de OR) of als ‘beste vriend van de baas’. Of de vakbondsbestuurder die in de haast de weg naar de directiekamer beter kent dan die naar de werkvloer.
Voortbordurend op de ‘speedboot’-metafoor van Paul de Beer en Peter van der Valk schrijf ik eind 2021 in een Commentaar voor het webzine Solidariteit: “…de positieve kennismaking via de speedboot, slaat snel om in een minder enthousiast gevoel wanneer we proberen jongeren aan boord van de oude vakbondsschuit te hijsen.”
De Beer en van der Valk schetsen overigens dat tot op zekere hoogte resultaten worden geboekt: de Jeugdlooncampagne van FNV Young&United levert zo’n 1500 nieuwe betalende jonge vakbondsleden op. Maar Ronald Huizer vertelt in het interview over Job Circle, dat ‘conversie’ wel degelijk de grote bottleneck vormt. Het gevolg is niet zelden dat investeringen in jongerenactiviteiten veel geld kosten, maar niet worden terugverdiend via een blijvend betaald lidmaatschap, en dus een stille dood sterven.
Wanneer ben je jong? Goochelen met cijfersLange tijd lag de bovengrens voor vakbondsjongeren rond 25 jaar[6], maar in de 21e eeuw is dat opgeschoven naar 35. Is daar een harde noodzaak voor…of hebben we te maken met een vorm van ‘youngwashing’, wat helpt het slinkend aantal ‘jonge’ vakbondsleden te verhullen? Kortom: er lijken op het eerste zicht weinig harde redenen om ‘jong’ in vakbondsland op te rekken tot 35 jaar, anders dan het uitstellen van het moment waarop men ‘de oude schuit’ gaat betreden. |
Vertimmeren
Het verschil tussen speedboot en oude vakbondsschuit is te groot. In het eerder genoemde ‘Solidariteit’-commentaar staat daarover:
“Dan volgen pogingen om ook de vakbond zelf aantrekkelijker voor jongeren te maken. Een nieuw likje verf, een aansprekende slogan, aangepast taalgebruik, meer investeringen in social media, of aanpassingen in de verenigingsstructuur, zoals een jongerenzetel in het Ledenparlement. Het helpt allemaal niet echt.”
Alleen een grondige verbouwing en vernieuwing van die oude schuit zelf – ook wel revitalisering genoemd – kan de vakbeweging weer aantrekkelijk maken voor nieuwe en jonge leden.
Structureel en blijvend, dus niet alleen via de oorlogswinst van een enkel strijdbaar cao-seizoen.
Revitaliseren is geen kwestie van (nog meer) meebuigen met de neoliberale ideologie van individualisme en consumentisme. Veeleer moeten we jongeren helpen ervaren dat binnen kapitalistische machts- en arbeidsverhoudingen de, ook ideologische, tegenmacht van een sterke vakbeweging op basis van een duidelijk uitgesproken fundament – ‘alleen samen staan we sterk’ – nog steeds onmisbaar is.
Dat lukt niet via mooie uitspraken in (social)media, maar vooral via het waarmaken van die rol in de dagelijkse werk- en leersituatie. Langs die weg kan de vakbeweging zich ontwikkelen van een externe partij op afstand van de eigen achterban tot een organisatie van de mensen zelf, positief zichtbaar en actief in de eigen omgeving.
Concluderend
Vakbondsjongerenorganisaties hebben een ‘intrinsieke’ toegevoegde waarde omdat ze dynamische en krachtiger vorm kunnen geven aan het behartigen van jongerenbelangen, die bij gevestigde centrales en bonden nog wel eens tussen wal en schip vallen. In interviews wordt nog een specifieke (potentiële) ‘meerwaarde’ van vakbondsjongerenorganisaties zichtbaar: hun rol als ‘kweekvijver’ voor (al dan niet bezoldigde) vakbondsactivisten op langere termijn. De jongerenorganisatie lijkt dé plek waar heel wat latere bestuurders ‘het vakbondsvak’ met vallen en opstaan onder de knie hebben gekregen.
Maar vakbondsjongerenorganisaties functioneren onvoldoende als ‘opstapje’ naar een lidmaatschap van de bestaande bonden, zolang die bestaande bonden onvoldoende energie steken in de eigen revitalisatie, en daar vaak ook onvoldoende urgentie toe voelen.
Jan Verhagen
juni 2023
Aanvullingen, correcties, commentaar? Laat het de auteur weten!
[1] https://vakbondshistorie.nl/dossiers/boekbespreking-effectief-vakbondswerk/
[2] https://vakbondshistorie.nl/dossiers/jobcircle-voorloper-van-fnv-young-united/
[3] SUN, Nijmegen, 1982
[4] De vakcentrale voor Hoger en Middelbaar Personeel (MHP) was grosso modo in de jaren ’70 nog ‘under construction’
[5] Nog afgezien van het gegeven dat je via een lidmaatschap verbinden aan een organisatie ‘uit de tijd’ heet te zijn.
[6] Bij NVV Jongerencontact 22 jaar tot in de jaren ’60…