
Herinneringen van Kees Marges-23
Britse mijnwerkersstaking
Van 6 maart 1984 tot 3 maart 1985 vond in Engeland een beroemde of beruchte mijnwerkersstaking plaats. Een grote groep mijnwerkers verzette zich tegen de sluiting van een aantal mijnen in het midden en westen van Engeland. Ook in Schotland was er verzet. Een aantal jaren daarvoor, tijdens het premierschap van Harold Wilson (Labour) waren de mijnen geprivatiseerd, nadat ze niet eens zolang daarvoor nog waren genationaliseerd. Volgens de private mijneigenaren waren de mijnen nu verouderd en niet meer rendabel te maken. Milieu en klimaat speelden toen nog lang geen rol. Veel van de getroffen mijnwerkers en hun bond twijfelden aan de economische motieven voor de sluiting, volgens hen waren de mijnen nog wel goed te exploiteren.
Britse premier Thatcher
De manier waarop de toenmalige conservatieve regering van Thatcher de mijnsluiting aangreep om de ‘macht’ van de National Union of Miners (NUM), de mijnwerkersbond met Arthur Scargill als President, te breken, speelde een belangrijke rol. De NUM was toen nog de grootste en machtigste vakbond – in termen van het organiseren van stakingen – in het Verenigd Koninkrijk. Al in 1980 kwam de regering Thatcher met het plan de mijnen te sluiten. Maar de regering stuitte toen ook al op veel verzet. Ze bond toen in en ging de strijd (nog) niet aan met de NUM. Haar motto was: mijnen dicht, lastige bond foetsie.
Tweede poging
In 1984 zette ze wel door, na zich goed te hebben voorbereid op nieuw verzet en acties. Arthur Scargill riep op 6 maart 1984 een nationale staking uit. Maar er zaten tenminste twee problemen aan die oproep vast. De wettelijk voorgeschreven stemming onder de leden van de bond had niet plaats gevonden. De rechter besliste toen dat de bond een illegale staking had uitgeroepen. Het tweede probleem was dat voor- en tegenstanders nationaal en regionaal verdeeld waren. Zelfs in het kleine Wales waren de noordelijke en zuidelijke mijnwerkers sterk verdeeld. Misschien had die regionale verdeeldheid nog te maken met de organisatie van de voorganger van de NUM, een federatie met autonome bonden die niet altijd in lijn met het centrale bestuur handelden. De bond had toen zijn hoofdkantoor in Londen en spanningen tussen ‘Londen’ en de regio bestonden ook in andere vakbonden, zoals de havenbond. Daarover later meer.
Thatchers doel: de macht van de vakbonden breken
Thatcher had vooral een hekel aan de vier sterkste vakbonden en zij probeerde ze stuk voor stuk aan te pakken. De mijnwerkersbond was veruit de grootste van die vier bonden. Ook de bond van drukkers en de bond van transportarbeiders, de Transport and General Workers Union (T&G), behoorden tot die groep, met name de sectie havens van de T&G.
Bevoorrading Engeland met kolen via andere havens?
De NUM had ons, dat wil zeggen de Vervoersbond FNV en de Duitse en Belgische zusterbonden, al eerder gevraagd of we die mijnwerkers wilden steunen. Bijvoorbeeld door te voorkomen dat met grote kolenstromen uit Rotterdam naar Engeland de mijnwerkersstaking verzwakt zou worden. Er gingen geruchten dat via buitenlandse havens kolen naar Engeland verscheept werden om de tekorten in dat land, veroorzaakt door de stakingen, te compenseren.
Onderzoek in Rotterdam
Om te kunnen achterhalen of er sprake was van een drastisch toegenomen kolenstroom vanuit Rotterdam naar het Verenigd Koninkrijk (VK) nam ik contact op met het Gemeentelijk Havenbedrijf. Dat nodigde mij uit de beschikbare gegevens waaruit dat zou moeten blijken, te komen inzien. Ik kreeg alle hulp, maar kon geen bewijs vinden van extra stromen kolen naar het VK en ook niet van eventuele voorraadvorming voor een later transport. Ik kreeg inzicht in de formele overzichten van ladingen die vanuit Rotterdam naar het VK vervoerd werden. Van grote hoeveelheden als ondermijning van de staking bleek geen sprake te zijn. Maar ik wist natuurlijk niet zeker of ik alles te zien kreeg. Ik ging daar maar wel vanuit, omdat de relatie tussen het gemeentelijk havenbedrijf en ons zeker in die tijd prima was. De directies van de relevante kolen-stuwadoors in Rotterdam, Frans Swarttouw en EMO, ontkenden niet dat ze kleine hoeveelheden kolen in schepen met bestemming Engeland laadden, maar ze deden dat al langer dan de staking aan de gang was. Dat was zo weinig dat er geen sprake kon zijn van de ondermijning van de staking.
Overslagbedrijf Amsterdam (OBA)
Voor Amsterdam gold hetzelfde, ik ben daarvoor nog naar de OBA geweest en heb samen met een kaderlid met de directie gesproken. Onze kaderleden hadden geen aanleiding om te veronderstellen dat er plotseling sprake was van grotere hoeveelheden kolen bestemd voor Engelse havens. Dan hadden ze dat direct aan hun begeleidend bestuurder gemeld. Alhoewel we geen echte boycot bij de OBA hadden georganiseerd, vorderde de directie wel ruim 12.000 gulden voor geleden schade. OBA zou dat aan Goedkoop Havensleepdiensten hebben moeten betalen voor het verhalen van een bulkcarrier. Behalve dat niet duidelijk werd wat dat verhalen met de staking in Engeland te maken had, hebben we natuurlijk geweigerd te betalen.
TUC Londen
Bij de TUC, de Britse FNV, bestond grote aarzeling Scargill en zijn bond te steunen, omdat de bond veroordeeld was door de rechter voor het uitroepen van een staking zonder de leden te raadplegen. Ook de TUC zou bij openlijke en formele steun aan de NUM-staking door de rechter veroordeeld kunnen worden. Maar vooral de verdeeldheid binnen de NUM speelde een belangrijke rol, omdat zelfs binnen één bond de stakingen niet gesteund werden door alle regio’s. En omdat er al geen eensgezindheid en solidariteit op nationaal niveau binnen de mijnwerkersbond bestond was het, nog afgezien van de juridische kant, erg lastig van werknemers in andere sectoren dan de mijnbouw, solidariteit te verwachten. En nog lastiger om solidariteit in de vorm van boycots, van bonden in andere landen te vragen en te krijgen. Meestal gebeurt dat dan ook niet. De TUC wilde en kon daardoor geen beroep doen op andere vakcentrales zoals de FNV.
Er was nog een probleempje, omdat de NUM niet zou zijn aangesloten bij een internationaal beroepssecretariaat, zoals de sectorale internationale vakbondsorganisaties toen werden genoemd. Daardoor kon de NUM niet aan hun internationale mijnbouw federatie vragen de internationale van havenbonden, de ITF (waar de Vervoersbond FNV bij was aangesloten) te benaderen voor steun en solidariteit. Bovendien was er ook geen sprake van nadrukkelijke solidariteit van de Britse havenbond T&G om kolen uit Zuidelijk Afrika of Australië te boycotten, als die kolenstromen gebruikt zouden worden om het tekort aan eigen kolen aan te vullen. In zo’n geval is het lastig om wel havenwerkers in de Europese havens om solidariteit te vragen. Ook daar speelde de wijze waarop de staking was uitgeroepen en door de rechter veroordeeld een belangrijke rol, want steunacties zouden dan in andere landen hoogstwaarschijnlijk ook door de rechter worden verboden. Kortom, de NUM van Arthur Scargill had zich nationaal en internationaal geïsoleerd en moest daarvoor de prijs betalen.
Gesprekken in Londen
Ondanks alle formele belemmeringen nam Norman Willis, de Algemeen Secretaris van de TUC, contact op met zijn collega Wim Kok, voorzitter van de FNV, en verzocht om een oriënterend gesprek. Dat verzoek kwam uiteindelijk op mijn bordje terecht. Na onderling beraad met collega’s en het Bondsbestuur ben ik toen tweemaal naar Londen geweest. De eerste keer samen met Cor Inja van de FNV, om alleen met de TUC te overleggen op welke manier we misschien toch iets meer solidariteit konden laten blijken en hoe we de mijnwerkers die met ontslag bedreigd werden konden steunen, al was het voorlopig alleen maar verbaal. Veel zou dat niet kunnen zijn, omdat er geen sprake was van kolen die uit Nederland (of België of Duitsland) naar Engeland werden verscheept. Eigenlijk ging het om het gesprek zelf, omdat iedereen behalve de NUM er bij voorbaat van uitging dat van echte en substantiële solidariteitsacties geen sprake zou kunnen zijn. We moesten er ook rekening mee houden dat veel mijnwerkers, onder andere omstandigheden niet te beroerd aan een staking mee te doen, buitenlandse steun aan een staking die zijzelf niet wilden, niet op prijs zouden stellen. Ik kreeg de indruk dat de mijnwerkers die niet wilden staken, zelf geen plan hadden hoe de sluiting van de mijnen of een deel daarvan, op een sociaal aanvaardbare manier wel zou kunnen. Maar in een land waar Thatcher aan de macht was hoefde je niet te rekenen op enige steun van de regering, die de havenwerkers van een ook ten dode opgeschreven sector in Nederland, het stukgoed, wel kregen. Niet alleen van PvdA minister Den Uyl, maar later ook van een hele rij CDA-ministers.
Eerste gesprek
Het eerste gesprek was dus een voorgesprek voor een bijeenkomst een week later met alle Algemeen Secretarissen of Voorzitters van de bij de TUC aangesloten bonden. Scargill zou daar ook bij zijn. Dát zo’n internationaal gesprek zou plaats vinden, was eigenlijk hèt nieuws, in een land waar een diepe zucht van Scargill al voorpaginanieuws was. Gedurende dat eerste voorbereidende gesprek lieten wij blijken wel bereid te zijn de mijnwerkers op de een of andere manier te steunen door alert te zijn en kansen daarvoor te grijpen. Een extra reden voor ons, zeker voor mij en veel collega’s, was dat wij daarmee indirect een staking konden steunen die ook gericht was tegen de Britse premier Thatcher. Zij had als zeer rechtse politica een grote hekel aan vakbonden en de vakbonden, ook buiten het Verenigd Koninkrijk, aan haar. Als wij de kans kregen haar beleid te dwarsbomen, wilden we die kans niet laten lopen.
Maar uiteindelijk ging het om het belang van mijnwerkers. Ondanks alle bezwaren die er aan de mijnwerkersstaking vast zaten, waren wij bereid elke ruimte die we hadden om de mijnwerkers te steunen, te gebruiken. Maar dan wilden we dat alleen doen als ook de Belgische en Duitse collega’s van de Belgische Transportarbeidersbond (BTB) en de Duitse bond Öffentliche Dienste, Transport und Verkehr (ŐTV) erbij betrokken zouden worden. Dat was niet alleen vanwege een onderlinge afspraak over solidariteitsacties maar ook omdat het toch iets meer indruk zou maken als ook Hamburg, Bremen en Antwerpen genoemd werden, samen met Amsterdam en Rotterdam. Op die basis werd afgesproken dat we een week later een vervolggesprek zouden hebben en dat de BTB en ŐTV ook zouden worden uitgenodigd.
Tweede bijeenkomst, samen met BTB en ŐTV
De tweede bijeenkomst, waaraan ook mijn collega’s van de Duitse ŐTV, Manfred Rosenberg, en de Belgische BTB, Martin Devolder, aan meededen, vond dus een week later plaats. Dat bleek een formeel overleg met bijna alle Algemeen Secretarissen van de TUC-bonden. Scargill zou er ook bij zijn, maar hij kwam, zonder dat vooraf te laten weten of zich te verontschuldigen, niet opdagen. Zijn plaatsvervanger, de Schot Micky McGahey, verscheen plotseling wel. Ik kon hem niet verstaan toen we handjes schudden. Dat bleek geen probleem te zijn, want hij heeft gedurende de hele bijeenkomst geen woord gezegd. Wij waren dus speciale gasten op die brede vergadering van de Britse vakbondstop. Ik werd die keer vergezeld door een FNV-bestuurder.
Persconferentie
Aan het eind van dat overleg bleek er, voor mij onverwacht, een grote persconferentie te zijn georganiseerd. Vier camera’s van de grote zenders zoals de landelijke BBC, twee regionale BBC’s, de toen grote commerciële zender ITV, en een hele reeks radioverslaggevers, wilden graag vastleggen hoe die vakbonden uit Duitsland, België en Nederland de mijnwerkers en hun illegale staking zouden kunnen helpen. De radioverslaggevers gingen vlak vóór ons letterlijk op hun knieën, om niet voor de camera’s en dus in beeld te zitten, maar zo toch hun microfoontjes op de tafel vóór ons telkens naar de verschillende sprekers te kunnen verschuiven. Dat was wel komisch om te zien en als geheel een nieuwe en bijzondere ervaring voor mij. Die persconferentie was natuurlijk wel logisch want de mijnwerkersstaking was bijna elke dag ‘hot news’ in het Verenigd Koninkrijk, op alle zenders. En een solidariteitsbezoek van vakbondsbestuurders van overzee was een verademing voor de journalisten vanwege de reeks berichten die ze elke dag verondersteld werden te brengen.
Alle Algemeen Secretarissen en Voorzitters, met uitzondering van hoofdrolspeler, Arthur Scargill. zaten tijdens de opnames ook rond de tafels als een symbolische blijk van steun van de hele TUC aan de stakende mijnwerkers. Uiteraard wilde de BBC-journalist na de introducties van Norman Willis en mij weten, of we nu een complete boycot van alle kolen naar het Verenigd koninkrijk gingen afkondigen, omdat Artur Scargill herhaaldelijk had geroepen dat er grote hoeveelheden kolen uit Europese havens naar het VK werden vervoerd om de staking te ondermijnen. Maar voor wat Rotterdam en Amsterdam betreft was dat dus onzin. En ook andere journalisten wilden in de één-op-één gesprekjes met mijn collega’s en mij absolute uitspraken en toezeggingen horen, inclusief een volledige steun voor de mijnwerkers. Want dat zou echt groot nieuws zijn. Ik vrees dat we ze daarin hebben teleurgesteld.
Een persoonlijke noot: de BBC-verslaggever vroeg mij na afloop van het 1-op-1 interview nog wel, of ik echt namens de Nederlandse havenwerkersbond mocht spreken en daar de functie voor had. Hij vond mij in vergelijking met mijn Britse collega’s nogal jong. Ook mijn grijze trui was opvallend afwijkend van de kleding van mijn Britse collega’s, die traditioneel in een donker pak met stropdas liepen. Grappig.
Direct na afloop van de persconferentie, na nog wat woorden die waardering uitdrukten en korte dankwoordjes van de verschillende Britse collega’s, met name van de Transport & General Workers Union, gingen wij razendsnel terug naar het vliegveld om ons vliegtuig naar Amsterdam te halen. Ik heb geen flauw idee of er iets en zo ja wat er door de verschillende nieuwsrubrieken werd uitgezonden, ik was toen al onderweg naar huis. De maandag daarna kreeg ik nog enkele telefoontjes, onder andere van de BBC, waaruit ik afleidde dat er zeker door de BBC nog wat was gedaan met de opnames. Nooit iets van gezien of gehoord. We hadden nog geen internet of mobiele telefoons met apps van de buitenlandse zenders.
Veel tijd ingestoken
De mijnwerkersstaking heeft mij toch nog behoorlijk wat tijd gekost, niet vanwege de vragen om uitleg die ik regelmatig kreeg op vergaderingen met (kader)leden of via de telefoon. De ongeplande bezoeken van mijnwerkers en / of hun familie en hun supporters aan de Rotterdamse haven, vergden meer tijd. Daarom had ik telefonisch afspraken gemaakt met het hoofdbestuur van de NUM dat ze geen ongeplande delegaties zouden sturen, die op de meest onverwachte momenten steun probeerden af te dwingen door met een mannetje of 5 voor de poort van een havenbedrijf te gaan staan roepen en schreeuwen. Dat was al enkele malen gebeurd, maar maakte weinig indruk. Soms kregen ze dan wat contact met havenwerkers, onder wie enkele kaderleden, met name uit de communistische of andere linkse hoek. Maar die afspraak met het hoofdkantoor van de NUM maakte geen enkel verschil, want de delegaties bleven komen. Achteraf vermoed ik dat die reizen georganiseerd werden door regionale bonden van de NUM en dan vooral ieder voor zich, zonder enige coördinatie met hun eigen hoofdkantoor.
Zo werd ik op een zondagochtend vroeg gebeld door iemand van een Rotterdamse buurtactiegroep met het verzoek, het klonk meer als een opdracht, naar het vliegveld in Rotterdam te komen omdat daar mijnwerkers zouden landen of geland waren. Ze verwachtten mij daar te ontmoeten. Ze wilden samen met mij in de haven gaan kijken en ze wilden havenwerkers spreken. Dat moest ik nog maar even regelen. Op zondagochtend. Daar is de bond toch voor? Uiteraard ben ik daar niet op ingegaan, het was geheel in strijd met de afspraken met hun hoofdkantoor en de timing was ook onnozel dom.
Vasthoudend of opdringerig?
Ook bij OVET, een bulkterminal in Terneuzen, stonden er mijnwerkers voor de poort die een volledige boycot van het kolenvervoer naar het VK eisten. Maar het werd nog bonter toen ze een dag later ons kaderlid, met wie ze hadden gesproken en die naar zijn uiterst zieke echtgenote in het ziekenhuis was gegaan, tot in het ziekenhuis wisten te achterhalen. Daar was ons kaderlid toch wel van onder de indruk geraakt, hij vond dat geen prettige ervaring, vriendelijk gezegd. We hadden nog geen mobiele telefoons voor onderling overleg en om hem te kunnen adviseren hoe te handelen met steun van zijn eigen bond. Daar had hij wel behoefte aan.
CAO-onderhandelingen
Intussen ging ook het gewone vakbondswerk door, zoals cao-onderhandelingen met werkgevers in de bulksector, inclusief de kolenoverslag. Oorspronkelijk wilden de werkgevers nog niet met ons praten, ze wilden eerst de stukgoed onderhandelingen afwachten, zoals dat al jaren ging. Wij wilden af van altijd eerst het stukgoed, wij wilden nu beginnen bij bedrijven waar het meeste te halen viel en die als trendsetter zouden kunnen functioneren. Dat was in de overslag van kolen en erts. Het liefst hadden we meer inhoudelijk met de SVZ willen spreken over de raam-cao, maar de werkgevers wilden juist het omgekeerde, Zij wilden het liefst per bedrijf een eigen cao hebben en helemaal geen raam-cao voor alle havenwerkers. Verdeel en heers. Het spreekt vanzelf dat we, toen de EMO weigerde om te gaan onderhandelen, na overleg en samen met de kaderleden, in de kantines zouden gaan vertellen dat de werkgevers niet wilden onderhandelen. Dat zou tot werkonderbrekingen hebben geleid. Dat wilden de werkgevers nou ook weer niet, dus stemden ze toch in met het begin van onderhandelingen.
Vrieskou
Oorspronkelijk zouden we op 20 februari 1985 in het gebouw van de SVZ bijeenkomen, maar vanwege de vrieskou en de slechte isolatie van dat gebouw kreeg ik een uurtje of zo voor het begin van de onderhandelingen een telefoontje, dat het gesprek verplaatst was naar het gebouw van de Jan Backx, de haven- en vervoersschool bij Delfshaven. Leek me wel verstandig, het SVZ gebouw kennende.
Krakers
Net toen we daar met het gesprek waren begonnen, werd de deur open gesmeten en stormden een aantal – wat later bleek – Amsterdamse krakers de zaal binnen. Zij stelden zich achter onze rug op en waren dus goed zichtbaar voor de werkgeversdelegatie, maar niet voor ons. Ik had er eerst niet eens erg in dat ze een lang spandoek hadden uitgerold en omhoog hielden – met daarop een steunbetuiging van de krakers aan de mijnwerkers, als ik mij goed herinner.
Wij, onze delegatie, waren ook stomverbaasd. Er ontstond toen een korte maar venijnige discussie tussen Cees Zwijnenburg van het CNV en mij, omdat hij het nodig vond mij te beschuldigen van het stimuleren van deze inval. Klinkklare onzin, want ook voor ons kwam deze onderbreking als een zeer ongelegen verrassing. Het had ons al moeite genoeg gekost deze werkgever op dat moment aan tafel te krijgen. Bovendien had ik geen enkel contact bij krakers in Amsterdam. En na het telefoontje dat de onderhandelingen waren verplaatst naar de Jan Backx, had ik alleen gebeld met collega’s en kaderleden om te vertellen dat de bijeenkomst verplaatst was.
Uiteraard was wel bekend dat ik wat activiteiten had ondernomen om iets van solidariteit te organiseren met de mijnwerkers die opkwamen voor werkgelegenheid, waar we als vakbond overal voor opkomen. Maar ik zou nooit deze vergadering ervoor hebben misbruikt en al helemaal niet zonder mijn collega’s, inclusief de kaderleden van mijn eigen bond, te informeren.
Reactie van werkgevers
De volgende dag stonden berichten in de krant dat de werkgevers bij de onderhandelingen waren weggegaan wegens een interventie van krakers, dat wil zeggen supporters van de mijnwerkersstaking in Engeland. Ze gebruikten daarbij de beschuldiging van het CNV en suggereerden dus dat ik die interventie had mogelijk gemaakt. De echte reden dat de werkgevers de onderhandelingen staakten was niet mijn ruzie met Zwijnenburg, zoals Zeebregts beweerde. Zij wilden voor eigen doeleinden graag Cees Zwijnenburg geloven. En hij liet zich graag gebruiken, zoals wel meer gebeurde.
Cadeautje van de krakers
De echte reden waarom de werkgevers de zaal uit holden waren kolen en kolengruis. Terwijl Zwijnenburg en ik aan het bakkeleien waren, liep een aantal van de krakers naar de kant waar de werkgevers zaten en haalden plastic zakjes tevoorschijn met kolen en kolengruis. Ze keerden die om boven de papieren van de werkgevers. Dat strooien deed veel kolenstof opwaaien aan de overkant. Ik vond het niet alleen verrassend, maar toch ook wel komisch, omdat het zo’n verrassend gezicht was vanaf onze kant. Als ik daar zelf zou hebben gezeten, zou ik het niet zo komisch hebben gevonden, vermoed ik. Het hele tafereeltje en met name de gezichten van Zeebregts en de andere werkgevers, verdiende het om op foto’s vereeuwigd te worden. (foto’s AD en NRC 21 februari 1985)
Nadat ze van de schrik bekomen waren en het gruis nog niet helemaal gedaald was, sprongen de werkgevers op en renden boos de zaal uit, terwijl Zeebregts op weg naar de uitgang nog riep dat de vergadering was geschorst en dat ze niet meer zouden terugkomen. Een paar weken later zijn we, met een geheel schoongewassen werkgeversdelegatie, weer verder gegaan.
Kees Marges
Augustus 2022
Dit is het 23ste verhaal in de serie Herinneringen van Kees Marges.
Klik hier voor de andere verhalen.