Nieuw initiatief vanuit de VHV
Tijdlijn Vakbondsvrouwenwerk
Deze tijdlijn werd voor het eerst gepresenteerd bij de VHV Vriendenbijeenkomst op 15 oktober 2021. Hij positioneert markante naoorlogse gebeurtenissen binnen en buiten de vakbeweging die hebben bijgedragen aan de verbetering van de positie van vrouwen op de arbeidsmarkt.
Leeswijzer
De tijdlijn is te downloaden als pdf-document. Hij is opgebouwd uit drie kolommen. In de linkerkolom staan, geordend per jaar, belangrijke vakbondsactiviteiten, gerelateerd aan de vrouwenbeweging. In het midden markante gebeurtenissen uit de vrouwenbeweging als geheel. In de rechterkolom treffen we mijlpalen uit wet- en regelgeving, die kunnen gelden als (al dan niet succesvol) resultaat van het werk van vrouwenbeweging en vakbondsvrouwen. In de tijdlijn tal van internetlinks naar achtergrondinformatie.
Het accent ligt op ideeën, activiteiten en mijlpalen op het gebied van werk en inkomen, voor vrouwen. De tijdlijn behandelt bovendien de naoorlogse periode. Zowel de geschiedenis van vakbondsvrouwen als die van de vrouwenbeweging is uiteraard veel breder en ouder.
In ‘Dronten 1970’, lag het accent op de ongelijke lonen, ongelijke kansen bij beroepsopleidingen, rechtsongelijkheid bij pensioenen en sociale zekerheid, het gebrek aan kinderopvang en bij dat alles, op de dubbele seksuele moraal, toestanden die in 1970 maar eens ‘aan de schandpaal’ moesten. De tijdlijn is op die onderwerpen geënt.
Deze jaartallenlijst is met nadruk ‘work in progress’. Niet alleen het vakbondswerk zelf, maar ook de weergave van zijn geschiedenis, zijn immers continu in beweging.
De volgende paragrafen geven kort toelichting bij enkele ‘highlights’.
ILO Conventie nummer 100: een mijlpaal
De tijdlijn begint met ILO conventie nummer 100 uit 1951, over gelijke beloning voor gelijkwaardige arbeid. Dat die conventie pas 20 jaar later, in 1971, door Nederland werd geratificeerd was een doorn in het oog van veel vakbondsvrouwen. Ook nadat in maart 1955 (!) in de Tweede Kamer de motie van Corry Tendeloo (PvdA) om deze conventie te ratificeren, met 47 tegen 39 stemmen was aangenomen[1], maakte de regering daar nog lang geen werk van. Logisch dat vrouwen uit verschillende bonden eind jaren zestig steeds vaker geluiden lieten horen dat het ondertussen wel lang genoeg had geduurd.
In de jaren vijftig hielden vakbondsvrouwen contact met elkaar via de NVV Commissie Vrouwenarbeid. De vrouwelijke bestuurders die toen bij de bonden werkten – Co van den Born van Mercurius (voorloper van de Dienstenbond), Anke Weidema bij de Metaalbedrijfsbond (ANMB), Jo Zwijnenberg van De Eendracht (textiel en confectie) en Tiets van der Meulen bij de ABC (Algemene Bedrijfsgroepen Centrale, de vroegere fabrieksarbeidersbond), focusten zich op vrouwenarbeid en op het werven en scholen van vrouwelijke leden. Zij waren baanbrekend op het terrein van bewustwording en mentaliteitsverandering, zowel binnen de vakcentrales als binnen de vakbonden, en ze deden dat min of meer als ‘vrijwilligerswerk’ naast hun de normale bestuurderstaken.
NVV Vrouwensecretariaat

Deze vrouwen zijn erin geslaagd om op het NVV congres van 1959 een besluit aangenomen te krijgen om, ter versterking van het vakbondsvrouwenwerk, een Vrouwensecretariaat op te richten. Inclusief stafmedewerksters, specifiek voor vraagstukken waar vrouwen op de arbeidsmarkt tegenaan lopen. De eerste betaalde functionaris op het Vrouwensecretariaat werd Nel Tegelaar. Zij was tien jaar de drijvende kracht van het vrouwenwerk van het NVV, lobbyde voor wetgevingstrajecten bij de Tweede Kamer, werd in 1969 voorzitter van de Vrouwencommissie van het Internationaal Verbond van Vrije Vakerenigingen (IVVV) en organiseerde talloze bijeenkomsten voor vrouwelijke leden. Informatief, gezellig, maar volgens de gebruikelijke jaren zestig vakbondsaanpak nog tamelijk top-down, met een spreker en van het publiek vooral applaus .
Actieve vakbondsvrouwen uit Mercurius, de ANMB, de ABC en de NVB (vervoer), door de vrouwen uit de NVV Commissie Vrouwenarbeid getraind en geschoold om in hun bond of in de OR van hun bedrijf actief te worden, wilden eind jaren zestig meebepalen waar de landelijke bijeenkomsten over zouden moeten gaan. Bestuurders én kaderleden wilden resultaten zien van hun jarenlange protesten tegen de achterstelling van vrouwen.
Zo ontstond het plan om de bijeenkomst voor vrouwelijke leden in 1970 anders in te richten dan gebruikelijk. Het moest iets nieuws worden, met meer uitstraling dan tot dan toe. Ze wilden een grote manifestatie in een jaarmarktachtige setting, met kraampjes, films, discussies. Waar uitverkoop zou worden gehouden van alle vormen van discriminatie waar vrouwen op de arbeidsmarkt en binnen de vakbeweging mee te maken kregen. En waar plannen werden gemaakt hoe het dan wél moest. Bovendien moest iedereen maar eens weten dat de vrouwen van Man Vrouw Maatschappij (MVM) en Dolle Mina, die regelmatig in het nieuws kwamen met nieuwe ideeën en ludieke acties, niet de enigen waren die onrecht aan de kaak stelden. Integendeel, vakbondsvrouwen deden dat ook, werkten eraan en dat al jarenlang.
Diskriminatiebeurs in Dronten
Op die manier kwam in 1970 de Diskriminatiebeurs tot stand, met extra budget van het NVV (op voorspraak van NVV verbondsbestuurder Adri de Boon). De vrouwen kregen veel publiciteit, van het Polygoonjournaal tot het TV programma ‘Een klein uur U’, waarin presentator Koos Postema de NVV vrouwen de gelegenheid bood om de toenmalige Minister van Sociale Zaken Bauke Roolvink de toezegging af te dwingen, dat hij ein-de-lijk met een wetsontwerp over de brug zou komen om ILO Conventie 100 te ratificeren.
De Telegraaf ontlokte een strijdbare Nel Tegelaar de uitspraak: “Zaterdag maken we schoon schip. We houden een totale uitverkoop. En maandag tolereren we niets meer….”
Waarom het NVV deze manifestatie niet samen organiseerde met MVM, Dolle Mina en andere organisaties die zich met emancipatie bezig hielden? Voor Nel Tegelaar was dat duidelijk. Vakbondsleden zijn werkende vrouwen. Dolle Mina’s brachten hun maatschappijkritiek met veel lef en lawaai, en Nel Tegelaar was het eens met hun doelstellingen, maar voor concrete veranderingen moet je je eigen achterban in stelling brengen. Het NVV zette ‘de schandpaal van Dronten’ op het jaarverslag over 1970.
De rol van de vrouw
Het is niet verwonderlijk dat bij vakbondsvrouwen in de hele periode het accent lag op problemen die te maken hadden met arbeid en inkomen. En dat de thematiek bij emancipatiebewegingen buiten de vakbeweging breder was. Maar als je kijkt naar de onderwerpen die op de agenda werden gezet zijn er ook opmerkelijk veel parallellen .
Eén van de eerste gezamenlijke activiteiten van de vakbondsvrouwen met de vrouwenbeweging was de campagne voor doorbreking van rolpatronen in het onderwijs: Marie wordt wijzer, onder voorzitterschap van Ans Bakker-ten Hagen, voorzitter van de Vrouwenbond NVV waar vanouds huisvrouwen in waren georganiseerd. Rolpatronen en mentaliteitsverandering werden zowel in de vakbeweging als in de vrouwenbeweging ter discussie gesteld.
Optilon, staking voor gelijke beloning
De strijd voor gelijke beloning daarentegen, waar vrouwen van diverse bedrijven in de jaren zeventig voor hebben gestaakt, werd voornamelijk door de vakbondsvrouwen gevoerd. Begin jaren zeventig waren dat productiearbeidsters in de fabrieken. De ritssluitingenfabriek Optilon in Winschoten viel onder de confectie-cao en Gerrit Kok, de bestuurder van NVV-bond De Eendracht die goede banden had opgebouwd met de vrouwelijke leden van zijn bond, steunde de vrouwen.
Confectiewerksters en fabrieksarbeidsters hadden echter de ‘pech’ dat hun bonden kort daarvoor gefuseerd waren met de ANMB, met veel minder vrouwelijke leden en een hardere sfeer. De mannen uit de metaal keken vreemd aan tegen actievoerende vrouwen en gaven de strijd voor gelijke lonen geen prioriteit. Deze cultuur uit de metaalsector bepaalde nog jarenlang de sfeer bij de nieuwe Industriebond NVV.
Maar Tiny Veenstra, werkzaam bij het NVV Vrouwensecretariaat, die ook in de aanloop van Dronten al actief was, ging met Petra Krijnen, vrouwensecretaris bij de Industriebond, meteen naar Winschoten om te kijken wat de staaksters nodig hadden. Zij regelden op 2 april 1973 een demonstratie in Amsterdam, waar de staaksters het Sociaal Werkgeversverbond in de confectie-industrie een petitie aanboden en daarna een tocht door de stad maakten. Elske ter Veld, die in 1972 Nel Tegelaar was opgevolgd, liep mee in die demonstratie en ging met de staaksters naar het TV programma Brandpunt.
De Dolle Mina’s bewezen vooral lippendienst. Natuurlijk stonden zij achter de eisen van de staaksters in Winschoten. Maar dat de praktijk weerbarstig was en dat je jarenlang moet knokken en stug volhouden om daadwerkelijk vooruitgang te boeken, bleek niet hun sterke kant. Na 1977 was de fut er bij de Mina’s wel een beetje uit.
Beeldvorming en vervorming
Laten we eerlijk zijn: zonder steun van de Industriebond hadden de vrouwen van Optilon die staking geen drie weken kunnen volhouden. Dat er mannelijke bestuurders waren die het begrip solidariteit te krap interpreteerden en een groeiend deel van de arbeidende bevolking niet serieus namen, is náár maar wáár. Maar om Adri de Boon daarvoor de Judaspenning uit te reiken op hetzelfde moment dat het damesblad Libelle in 1973 de Optilonvrouwen vereerde met de Wilhelmina Druckerprijs?
Het beeld van vakbondsmannen die in de ogen van feministen niet deugen, is een eigen leven gaan leiden. Dat de vakbeweging standaard is weggezet als remmende factor in het emancipatieproces en dat in de geschiedschrijving over de vrouwenbeweging, de vakbondsvrouwen van toen bijna zijn weggeschreven, doet geen recht aan de werkelijkheid. Zeker, vakbondsvrouwen hadden te maken met een tweezijdige emancipatiestrijd én een dubbele belasting. Behalve de strijd voor gelijke rechten op de arbeidsmarkt hadden zij ook de strijd voor begrip en acceptatie binnen de bonden te voeren. Behalve hun werk en hun vakbondswerk deden ze thuis ook nog het merendeel van de huishoudelijke taken en de zorg voor het gezin lag vaak voor het grootste deel op hun schouders. Dat kostte dus dubbel en driedubbel veel creativiteit en energie.
Die vrouwen begrepen echter heel goed dat het bereiken van je idealen een meerjarenstrategie vergde en dat je alleen met veel kleine stappen ergens kunt komen. Het ventileren van ‘Het onbehagen van de vrouw’ door Joke Smit in 1967 in De Gids was een inspirerend begin maar daarmee begon het pas. Voor het realiseren van simpel ogende eisen als gelijke beloning en gelijke rechten zijn tientallen jaren en generaties actieve vrouwen nodig. En bovendien de continuïteit van een organisatie, die de eisen draagt en schraagt.
Tweede feministische golf

Man-Vrouw-Maatschappij (MVM) hield stand tot 1988. Tijdens de tweede feministische golf zag de vrouwenbeweging, meer dan de vakbeweging, kans om flink aan de weg te timmeren, ook in politiek Den Haag. Vanaf 1974 kende de regering de Emancipatiecommissie, een bijzonder adviesorgaan dat in 1981 werd voortgezet als de Emancipatieraad. Van 1977-1986 waren er aparte Staatssecretarissen voor Emancipatie. Dat betekende ook dat er bij Sociale Zaken subsidies verkrijgbaar kwamen voor emancipatiewerksters bij de vakbeweging en zowel FNV als CNV hebben daar gebruik van gemaakt. In 1978 werd bij het CNV Duca de Bruijn (foto) aangesteld om ook daar een Vrouwensecretariaat van de grond te tillen.

In de FNV werden steeds meer vrouwen actief en bleken zij in staat een aantal opmerkelijke projecten mogelijk te maken. Vanuit de Vrouwenbond FNV vervulden Karin Adelmund en Saskia van Hoek een belangrijke rol bij het opzetten van de Vrouwenvakscholen (tweede kans beroepsonderwijs voor herintredende vrouwen) en de Steunpunten Thuiswerk. Het FNV vrouwensecretariaat wist op het gebied van gelijke behandeling, gelijk loon, pensioenen en kinderopvang resultaten te boeken. Maar ook onderbelichte onderwerpen als seksuele intimidatie en flexwerk werden op de agenda gezet.
Ongewenste intimiteiten en seksueel geweld op de werkvloer
Hoe het onderwerp ongewenste intimiteiten op de vakbonds- en cao-agenda’s terecht is gekomen, is een verhaal apart. Beloning, scholing en pensioenrechten pasten goed in het vakbondsjargon, dat kwam de vakbeweging bekend voor. Maar noch vakbondsmannen, noch werkgevers, hadden aanvankelijk het bewustzijn dat een veilige werkplek – dat wil zeggen actieve bestrijding van seksuele intimidatie, ook hún verantwoordelijkheid is, en niet van degene die wordt geïntimideerd. Om met de huidige generatie werkneemsters in de media te spreken: Het ligt niet aan de vrouwen.
Begin jaren tachtig begon het probleem van seksuele intimidatie en de gevolgen daarvan door te dringen in de media (VIVA, VARA). Els Hoogerhuis die in de jaren tachtig op het FNV Vrouwensecretariaat werkte, zette het, samen met Elsebee Slob ( Meidenwerk van FNV Jongeren), hoog op de agenda. Bij het FNV meldpunt stond de telefoon roodgloeiend en de postbus ontplofte. Het probleem bleek nog groter dan verwacht. Samen met vele actieve vrouwen werden concrete voorstellen ontwikkeld zoals een landelijk klachtenbureau, vertrouwenspersonen en beschermende wetgeving.
Els Hoogerhuis wist, ondersteund door Frans Drabbe, vervolgens subsidie los te krijgen om in 1985 het Bureau Handen Thuis op te richten. Eén van de eerste medewerksters was Alie Kuiper. Dit bureau heeft de basis gelegd onder de aanpak van dit probleem.
In de periode daarna maakte Catelene Passchier in de Stichting van de Arbeid (Star) en de SER afspraken over het aanpakken van seksuele intimidatie op de werkvloer. In steeds meer cao’s kwamen bepalingen voor over vertrouwenspersonen. In 2022 weten we dat het nog niets aan actualiteit heeft ingeboet. Toch moet er (wederom) druk op Den Haag worden uitgeoefend om ILO conventie 190 ‘Tegen (seksueel) geweld en intimidatie’, waar Catelene zich in 2019 sterk voor heeft gemaakt, in Nederland te doen ratificeren en in wetgeving te vertalen.
Flexwerk

In de jaren ’80 ontwikkelde Het FNV Vrouwensecretariaat een vakbondsvrouwenstrategie tegen wegwerpbanen. In 1985 werd marginale en flexibele arbeid op de agenda gezet door de werkgroep Marflex. Maar twintig jaar later bleek de aandacht daarvoor verslapt en heette het, ook bij sommige FNV bestuurders, geen structureel probleem meer te zijn. Toch werd flexibele arbeid of onzeker werk, nu Decent Work genoemd, vanaf 2008 weer een aandachtspunt in het arbeidsvoorwaardenbeleid van de vakbeweging.
Nu bleek dat ook bij onzeker werk, vrouwen werden achtergesteld. Mannen waren vooral werkzaam als uitzendkracht, waar intussen een aparte cao bestond en dat daardoor min of meer gereguleerd werd. Vrouwen werkten vooral als oproepkracht, volgens contracten met nog meer onzekerheid over werk, inkomen en pensioen.
Tot slot
Gelijke rechten op werk en inkomen, het klinkt als een overzichtelijke en eenvoudig te realiseren doelstelling. Maar de punten waarop het scheef groeit en waarop vervolgens – bij herhaling – moet worden ingegrepen, nemen na verloop van tijd vaak weer geheel nieuwe vormen aan. Denken dat het met de emancipatie wel klaar is, blijkt nooit een goed idee.
Op de VHV-vriendenbijeenkomst in oktober werd zowel door FNV-bestuurder Kitty Jong als door Anneke Westerlaken van het CNV geconcludeerd dat er alle reden is om met vereende kracht te investeren in een nieuwe vakbondsvrouwenstrategie.
Floor van Gelder
maart 2022
Voetnoot:
[1] Tot 1956 telde de Tweede Kamer 100 Parlementsleden

