In 2008 interviewde Bert Breij op verzoek van de VHV alle voorzitters van de bonden die bij FNV, CNV en MHP zijn aangesloten. Hij vroeg hen naar hun visie op de toekomst en de betekenis van de historie. Hier het interview met NVJ-voorzitter Huub Elzerman.
Huub Elzerman, voorzitter Nederlandse Vereniging van Journalisten
‘Ik herinner me nog goed de grote ambtenarenstaking van 1983, ook omdat die de NVJ in een lastige positie bracht. De regionale distributiecentra van de post lagen plat. Dat leidde er toe dat de radio- en tv-gidsen, maar ook de HP, niet bezorgd konden worden en dat duurde toen op een moment al drie weken. De acties bedreigde de kwetsbare positie van de HP – door het verlies aan inkomsten uit advertenties – en daarmee de werkgelegenheid van onze leden. Ik herinnerde er in de Federatieraad aan dat de afspraak was dat er steeds wisselende speerpuntacties zouden worden gevoerd. Ik vond dat het zo langzamerhand tijd werd om naar een ander speerpunt uit te kijken. Jacob Draijer van de Grafische Bond zat naast mij en hij fluisterde nog in mijn oor dat er door de acties in zijn sector al een stempelfabriek failliet was gegaan. Het geloei was niet van de lucht. Van der Linden van de Politiebond en Jaap van der Schreur vonden het volkomen ongepast dat de kleine NVJ zat te zeuren over het effect van de acties op onze leden. Er zou van de kant van de journalisten een gebrek aan solidariteit zijn. Wim Kok maakte een eind aan de ruzie met de opmerking dat de kanttekening van de NVJ uit het oogpunt van belangenbehartiging op zichzelf gerechtvaardigd was.’
‘Behalve het Akkoord van Wassenaar kwam er bij de FNV een rapport op tafel over de verhoudingen markt en collectieve sector waarin ten principale werd gekozen voor het belang van de marktsector als de aanjager van de economie. Dat spoorde ook met het Akkoord van Wassenaar. Je had toen allerlei linkse economen die werkten vanuit Keynesiaanse concepten. Die zeiden: ‘Het doet er geen zak toe waar je een gulden uitgeeft in de markt of in de collectieve sector, als ie maar uitgegeven wordt.’ Dat klopte misschien wel in een gesloten economie, wat we niet waren, maar als het om de exportpositie gaat, maakt het natuurlijk wel degelijk iets uit.’
‘In het debat in de FNV-federatieraad roerde zich Arie Groenevelt, de toenmalige voorzitter van de Industriebond FNV. Die zei: ‘Ik kwam laatst een kaderlid van de Industriebond tegen, een goed vakman, een metaalbewerker, en die zei tegen mij: ‘Arie ik heb geweldig geluk gehad. Ik heb een baan, dus ik ben binnen.’ Toen vroeg ik: ‘Wat heb jij dan voor baan?’ Toen zei die man: ‘Ik ben conciërge geworden op een lagere school’. Groenevelt met overslaande stem: ‘Voorzitter, het is zover gekomen dat een goede metaalbewerker blij is als hij in de collectieve sector conciërge wordt op de lagere school. Zo ver is het dus nu gekomen!’ Hij gaf met het voorbeeld aan dat we veel industrie aan het verliezen waren. En hij besefte heel goed dat uitbreiding van de collectieve sector er niet meer inzat. Onder Den Uyl was uitbreiding van de collectieve sector nog aangeprezen als een oplossing voor de oplopende werkloosheid. Groenevelt pleitte voor een koersverlegging, zeg maar een nieuw evenwicht tussen markt en collectieve sector en zijn stem was toen uiterst belangrijk. Die koers is toen in een interne FNV-nota
vastgelegd. Nogmaals: Het heeft de wereld van de vakbeweging, en de betekenis van het overleg, ten positieve veranderd. Maar nu zitten we in een heel andere situatie. Het concept van de arbeidstijdverkorting in ruil voor loonmatiging werkt niet meer. Ook Kok zelf roept dat we weer veertig uur moeten gaan werken.’
‘Het was een reactie op de toch wel depressieve periode in de jaren 50 waarin er een sterke nadruk lag op loonbeheersing, wederopbouw en weinig mogelijkheden. Je zag na het Vaticaanse Concilie dat bij de katholieken en hun zuil, de druk er ineens van afgehaald werd. De katholieken vlogen alle kanten uit. Die begonnen ook aan een nieuw, vrolijker en een wat vrijer leven. Het is heel snel gegaan. In de jaren vijftig mocht een katholiek geen lid zijn van het NVV, twintig jaar later vormden NVV en NKV samen het FNV. En van de jaren 60, met zijn vrijheidsideaal, kun je achteraf misschien wel zeggen dat het hier en daar wat is doorgeschoten, maar de samenleving was aan lossere verhoudingen wel toe. Het was een belangrijk moment ten gunste van de onderlinge verhoudingen. Als de jaren vijftig gewoon waren doorgetrokken, dan zaten we nu nog met een soort ‘met-de-pink-aan-de-naad-van-de-broek-mentaliteit’. Ik denk dat het een bevrijding was van mensen en hun opvattingen.’
‘Ik zal de sfeer vanuit mijn eigen belevenis weergeven. Er was een enorme interesse, vooral ook vanuit de vakbeweging, voor het Joegoslavische model van arbeiderszelfbestuur. Er gingen dan ook hele vakbondsdelegaties naar het land van Tito, die vrij enthousiast terugkwamen. Achteraf gezien was dat dus in hoge mate flauwekul, want er was helemaal geen arbeiderszelfbestuur. Dat was propaganda, en in die propaganda zijn we toen behoorlijk ingestonken. Ik ben als 17-jarige bij dagblad Trouw gaan werken. Toen ik na negen jaar sociaal-economisch redacteur werd, had ik wel behoefte aan bijscholing op het punt van arbeidsverhoudingen. Dat werd de 4-jarige urgentieopleiding personeelswerk aan de Popa, een samenwerkingsverband van de drie Sociale Academies in Amsterdam. Het lesprogramma van de Popa leek meer op een kadercursus marxisme dan op een opleiding voor personeel; functionarissen. Het vak recht stond bijvoorbeeld in een kwade reuk, want waarom zou je een personeelswerker leren hoe hij mensen kon ontslaan? Zo’n man moest vooral leren hoe hij als trait d’union tussen kapitaal en arbeid solidair kon zijn met de werknemers. De studenten bestonden uit een mix van personeelsfunctionarissen – voor wie er een hele nieuwe wereld open ging – vakbondskader en vrijgestelde ondernemingsraadsleden van Hoogovens. Er heerste een vrolijke, strijdlustige sfeer, maar er zaten aan de politieke eenzijdigheid van de opleiding ook eigenaardige kanten. Ik herinner me een student, personeelsfunctionaris bij het Lucas Ziekenhuis, en die gaf een voor die tijd tekenend antwoord op de vraag wat nu het doel van een vakbondsactie is. Hij schreef op: ‘Het doel van een vakbondsactie is het neer knuppelen van de trawanten der bourgeoisie.’ De docent, lid van de Partij van de Arbeid, liet het passeren. Na afloop ben ik naar deze docent gegaan en heb hem over de student gezegd: ‘A. Het is je reinste flauwekul, hij knuppelt daar bij het Lucas Ziekenhuis echt niemand neer. B. Hij past zich aan, aan het taalgebruik dat er in het Rode boekje wordt gebezigd en jij gaat daarin mee, maar jij wordt veronderstelt dat je zo’n jongen wat kritische zin bijbrengt en dat je hem niet de gelegenheid geeft dit soort teksten na te papegaaien.’ Dat had niets met mijn christelijke achtergrond te maken, maar met no-nonsense. Misschien keek ik ook als journalist wat kritischer naar teksten. Ik heb inderdaad een christelijke achtergrond. Mijn vader was lid van het CNV en kerkelijk actief. Mijn vader was koster van de Nederlands Hervormde Kerk en mijn moeder diaken. Dus ik kom uit een puur christelijk Nederlands hervormd nest.’
‘Ik vind dat de manier waarop de vakbeweging nu door de media wordt behandeld soms beneden peil. Als ik nu kijk naar het commentaar op de commissie-Bakker in Trouw en de Volkskrant, zie ik eerder een neo-liberale dan een sociaal- of christen-democratische agenda. Pieter Broertjes, hoofdredacteur van De Volkskrant, zegt nu dat hij zijn krant heeft verlost van linkse dogma’s. Daar is niks op tegen, als er maar geen liberale dogma’s voor in de plaats komen. Trouw en de Volkskrant zijn mijn favoriete kranten, maar ik lees ook het Haarlems Dagblad. Wat mij opvalt is dat in het Haarlems Dagblad het sociaal-economische en het sociaal-politieke heel secuur en met gevoel voor continuďteit wordt gevolgd. Je kunt er nog een verslag van een SER-vergadering in vinden. Trouw en de Volkskrant hebben veel meer de neiging om af en toe een compilatie te schrijven. Ook Radio I vind ik echt een zegen, ze volgen het nieuws heel goed. De laatste tijd wordt er wel veel meer muziek gedraaid. In de auto is dat voor mij het moment om even te luisteren wat Business News Radio in de aanbieding heeft.’ ‘Als ik naar de ontwikkeling van de journalistiek in het algemeen kijk, dan is de kwaliteit van de kranten in de afgelopen decennia omhoog gegaan. Maar er is in vergelijking met vroeger minder betrokkenheid. Eigenlijk is het ook wel natuurlijk, want kranten reageren ook op de stand van zaken in de samenleving. Er is duidelijk minder aandacht voor sociaal-economische kwesties. Elke journalist is een kind van zijn tijd. De journalistieke cultuur van de jaren 60 en 70, van het grote zuipen, met zijn allen naar de kroeg, is ook verdwenen. Dat was als een warm bad waar je in kon duiken, eruit kon gaan, je kunstje kon vertonen en weer terug, bij wijze van spreken. Dat is weg, ’s avonds om vijf uur gaat de journalist nu naar huis. Journalistiek is verzakelijkt, het is een baan geworden. De romantiek van het vak is weg. Bij sommigen zal de roeping er nog wel in zitten, maar het is toch meer een beroep geworden, dan kennelijk puur een roeping.’ ‘Er zijn geen sociaal-economische redacties meer, elke krant heeft nog wel een sociaal-economische redacteur, maar de Volkskrant had er op zijn hoogtepunt wel een man of vijf, zes rondlopen. Dat is allemaal teruggebracht tot een of anderhalve man. De betrokkenheid van sociaal-economische redacteuren, ook bij het werk van de vakbond, was zo groot, dat je jezelf achteraf misschien wel kunt afvragen of dat niet een beetje te groot was.’ ‘Ik vond dat wat de vakbondsjournalisten schreven niet demagogisch. Natuurlijk zaten er wel eens wat elementen van overdrijving in, natuurlijk probeerden ze begrippen als strijdbaar en solidair te verkopen, terwijl er achter de façade van de vakbonden allerlei onderlinge strijd, toestanden, en verschillen waren. Dat werd allemaal keurig afgedekt. De vakbondsjournalistiek van de FNV was van hoge kwaliteit. De beschrijving van het financiële- en bestuurlijke netwerk in Nederland, de 200 van Mertens, is afkomstig van het NKV. De vraag wat nu precies de invloed van het old boys-netwerk is, is tot op de dag van vandaag actueel.’
‘Vroeger stond Trouw in concurrentieverhouding met de Rotterdammer, begin jaren ‘70 moest er gefuseerd worden. De Rotterdammer trok meer naar christelijk rechts, was conservatiever dan Trouw. Maar goed, ik had een eigen achtergrond en ik had altijd de gewoonte als ik bij een CNV-vergadering was en er werd een psalm gezongen, uit volle borst mee te zingen tot grote ergernis van mijn collega’s van de Rotterdammer. Die vonden het niet passen dat ik als journalist voluit een psalm meezong. Maar ik dacht: ’jullie hangen hier de christelijke broeders uit …, dus dan zal je het weten ook.’
‘Er was een hoop animositeit tussen het CNV en de FNV vanwege het mislukken van de fusie. Het was ook voor het CNV een narrow escape geweest, omdat de leden van het CNV in hoge mate voor de fusie waren en het kader en de top niet. Er is toen een enquęte gehouden, ‘Een Bewogen Beweging’ heette die. Als je die goed analyseert, zie je dus dat de achterban van het CNV pro samenwerking was. Het ging toen nog niet echt om een fusie, want de drie vakcentrales hadden besloten om een federatieve samenwerking aan te gaan. Maar je kon de fusie wel voelen aankomen. De fusie is pas in 1981 echt aan de orde gekomen, maar er zijn in 1974 dusdanige formuleringen gekozen dat Arie Groenevelt wist dat als hij zijn handtekening zou zetten onder de federatieve samenwerking, het binnen de kortste keren een fusie zou zijn. Daar heeft het tot het laatste moment om gehangen en wel dusdanig dat het CNV afhaakte, ook onder druk van toenmalige Nederlands Christelijke Bond voor het Overheidspersoneel.’
‘Dat de fusie of federatie met het CNV niet is doorgegaan, heeft wel schade berokkend aan de NVJ. Bedoeling was dat wij ons zouden aansluiten bij de federatie van de drie vakcentrales. Er bleven er maar twee over. Maar het NVJ-bestuur zette door. De NVJ was nog in de progressieve stemming van de jaren 60 en 70. Wim Klinkenberg was vice-voorzitter. Hij was van mening dat de witte boorden van de journalistiek maar eens een keer solidair moesten zijn met de blauwe boorden en dat er gekozen moest worden voor aansluiting bij de federatie. De NVJ heeft zich toen, na het afhaken van het CNV, direct bij de federatie aangesloten. Dat was voor veel christelijke journalisten een brug te ver. Ze vreesden ook een polarisering van de NVJ in een niet door hen gewenste richting, ook door de aanwezigheid van de communist Klinkenberg.’ ‘Net als bij de FNV had ook de NVJ een bezinningscentrum voor de ethisch, christelijke kwesties. De FNV kreeg haar Centrum voor Levensbeschouwing. Maar dat was natuurlijk afdekking voor de christelijke fl ank. Ook bij de NVJ, die tot 1967 een protestante- en een katholieke journalistenkring kende, heeft dat nooit echt gewerkt. Neemt niet weg, dat voor het Centrum van Christen-Journalisten, de aansluiting bij de FNV een bittere pil was. De leden van het centrum voelden zich uiteraard emotioneel sterk verbonden met het CNV. Voor de NVJ gold bovendien dat ze ook journalisten organiseerde die niet alleen bij de Volkskrant en de Waarheid wat deden, maar ook bij Elsevier en de Telegraaf. Die waren niet zo dol op de vakbeweging en zeker niet op de FNV.’
‘Achteraf bezien is het nog een wonder dat NVV en NKV zonder al te veel kleerscheuren een fusie konden aangaan. De weerstanden waren groot. Ik heb Ruppert destijds geďnterviewd over de ontwikkelingen binnen de vakbeweging, inclusief het ontstaan van de FNV. Hij kon het niet nalaten om toch nog eens te wijzen op de foute rol van het NVV-bestuur tijdens de oorlog. Binnen de vakbeweging heeft die rol na de oorlog nog lang als een soort splijtzwam gewerkt. Ruppert was daar uitgesproken venijnig over. De echte doorbraak kwam in de jaren zestig. De verzuiling was op haar retour. Volgens sommigen is de kiem van de teloorgang van de verzuiling in de oorlog gelegd, toen gereformeerden, communisten en sociaal-democraten elkaar al dan niet in het verzet ontmoetten, over de muren van de verzuiling heen. Opmerkelijk is dat wat in de vakbeweging wel lukte, daar vonden sociaal-democraten en katholieken elkaar, op politiek terrein heel anders uitpakte. Het verdwijnen van de verzuiling en de electorale klappen die KVP, ARP en CHU opliepen, leidde op politiek vlak tot een samengaan van katholieken en protestanten. Daar geldt nog steeds het oude adagium: met sociaal-democraten wordt alleen in uiterste noodzaak geregeerd.’ Het verdwijnen van de verzuiling vroeg als het ware om een maatschappelijke herschikking. De FNV was daar een direct gevolg van. Maar het was niet vanzelfsprekend. Het voorbeeld van de politiek volgend, hadden NKV en CNV ook bij elkaar op schoot kunnen kruipen. ‘Als het om het samengaan binnen de vakbeweging gaat, is het de vraag of dat nu een uiting is van een maatschappelijke ontwikkeling die er al is, of dat het komt door de personen die er leiding aan geven. Ik denk dat het ook de relatie tussen Wim Kok en Wim Spit was – ik weet niet hoe dat is gegaan. Maar in ieder geval was de relatie tussen Herman Bode en Wim Kok prima. Ik heb van spanningen tussen NKV’ers en NVV’ers binnen de FNV nooit iets gemerkt. Het is gewoon een goed huwelijk.’
De vakbeweging heeft door het prijsgeven van de sociale verzekering binnen haar directe werkgebied veel terrein verloren. Ze is een deel van haar invloed kwijt. Dat geldt ook langzamerhand voor haar positie in allerlei organen, de Sociale Verzekeringsbanken bijvoorbeeld. Daar zitten ze nog wel in, maar dat zijn ook technocratische instituten geworden waar de wet wordt uitgevoerd. En die wetten worden nu eenmaal in Den Haag gemaakt. Wat overblijft is politieke beďnvloeding, soms rechtstreeks door het aanspreken van de politiek, soms indirect via de weg van de Sociaal-Economische Raad en de Stichting van de Arbeid. Er is ook verdomd weinig van over. De verzorgingsstaat wordt afgebroken waar je bij staat, nu op dit moment ook. Stap voor stap wordt de sociale zekerheid in dit land uitgekleed en de vakbeweging kan niet zelf voldoende kracht ontwikkelen om het tegen te houden. Het primaat ligt bij de politiek. Bij het tegengaan van de versoepeling van het ontslagrecht was de vakbeweging uiteindelijk afhankelijk van de Partij van de Arbeid, in het bijzonder van Mariette Hamer. Als zij er niet was geweest, dan hadden de werkgevers, via Donner, hun zin gekregen.’
‘Behalve de PvdA, traditioneel – laat ik zeggen – een bevriende partij, is er nu ook de SP. Voor die partij, waarin veel vakbondskader actief is, is de vakbeweging een dankbare visvijver. De standpunten overlappen elkaar voor een groot deel en er is geen stakingsactie of de SP komt met een karretje erwtensoep langs rijden. Dat is natuurlijk heel solidair, maar het knaagt wel aan een belangrijk uitgangspunt van de vakbeweging: volstrekte politieke onafhankelijkheid. Je moet zo’n goede vriend niet elke dag over de vloer hebben. Toen ik nog hoofdredacteur was van RTV Noord-Holland, gingen kamerleden en fractieleden op stage. We kregen een medewerker van de SP op bezoek en die zei tegen mij: ‘Wat ik nou niet begrijp…’, dit was ten tijde van Paars, ‘is dat Wim Kok zo harmonieus en intensief kan samenwerken met de liberalen, met de VVD. En dat voor een vakbondsbestuurder…’ Toen zei ik: ‘Als je dat niet begrijpt dan moet je eens kijken naar de geschiedenis van de naoorlogse vakbeweging, dan zie je dat vakbondsbestuurders niet anders doen dan deals sluiten met de werkgevers. En kijk ook eens naar wat Kok heeft gedaan: het Akkoord van Wassenaar, het grote akkoord van na de oorlog.’ Wim Kok heeft nooit anders gedaan dan belangrijke deals sluiten met de werkgevers, dat is één van zijn kerntaken.’
‘De NVJ is in 1893 als gezelligheidsvereniging opgericht. Een van de eerste voorzitters was Abraham Kuyper, de hoofdredacteur van De Standaard, later premier. Als in de 19e eeuw de journalist van de eeuw zou zijn benoemd, zoals Hofland de journalist van de 20e eeuw is, was dat zeker Kuyper geworden. In 1898 kwam er, na een enquęte, een motie op tafel waarin NJK-leden – toen heette het nog Nederlandse Journalisten Kring – het bestuur opriepen om meer aandacht te besteden aan praktische zaken, zoals vakantiedagen, minimumsalaris, beperking van het volontairschap, bescherming van het literair eigendom van journalisten (nog steeds een kwestie) en een verbod op het schrijven van reclameteksten door journalisten. De motie stuitte op fors verzet, maar het lukte de indieners toch een meerderheid achter zich te krijgen. Vastgelegd werd dat ‘de behartiging van vakbelangen onder journalisten hoofddoel van onzen kring moet zijn en de bevordering van het gezellig verkeer eerst in de tweede plaats mag komen’. Het zou tot 1901 duren voordat er een echt eisenpakket op tafel kwam. Terwijl de sociaal-democraten nog met hun strijd voor de invoering van de achturige werkdag moesten beginnen, eisten journalisten al een werkdag van maximaal acht uren en een jaarlijks verlof van vier weken. Ook de opleiding van werd een punt van discussie: Journalisten moesten minimaal 5-jarige HBS hebben en voor een hoofdredacteur was een universitaire studie noodzakelijk. Dit was allemaal in 1901. De NJK was zowel een beroepsvereniging als vakbond geworden. Dat dubbelkarakter heeft de NVJ nog steeds: vakbond en beroepsvereniging.’
‘Voor jongeren is het nog steeds moeilijk om een vaste aanstelling te krijgen. Maar ook de positie van freelancers is zwak, de oudere journalist heeft vaak een beroerd pensioen. Dus in materiële zin is er nog genoeg te halen. We willen nadrukkelijk inspelen op de wensen en verlangens van de werkende journalist. Wat heeft hij nodig voor de uitoefening van zijn beroep? Hoe kan hij functioneren als een kritisch onafhankelijk journalist? Wat is een kwalitatief hoogstaande uitoefening van het vak? Hoe kan hij zich richten op wat de lezer, kijker of luisteraar moet weten zonder dat de journalistieke selectie wordt beďnvloed door invloeden die geen bal van doen hebben met journalistieke afwegingen? En achter al die immateriële kwesties gaat natuurlijk toch de materiële eis schuil of er nog wel fatsoenlijk wordt beloond. Dat is helder.’
Bert Breij
Het interview met NVJ-voorzitter Huub Elzerman is opgenomen in Twee miljoen leden, 25 voorzitters, 2009