
In memoriam Hans Pont (1938-2017)
Iets te veel humor voor de FNV

Op de laatste dag van 1986 schrijft hoofdredacteur Gerard Krul zijn ontslagbief aan Hans Pont. Krul vertrekt naar het Vrije Volk, en ziet aankomen dat er boze tongen zullen spreken over verraad. Krul en Pont kunnen het uitstekend vinden en dat is in die woelige beginjaren van het Magazine een baken voor de mensen die het maken. Het blad is een experiment, gemaakt door professionele journalisten die verantwoording afleggen aan bestuurders die weinig bereid zijn tot samenwerking maar een overmaat tonen aan bereidheid tot tegenwerking. De Raad voor Redactioneel Toezicht is naast de Federatieraad een favoriet trapveldje voor de voorzitters van de deelnemende bonden die elkaars schenen niet schuwen. De milde, fijnzinnige toon van voorzitter Pont wil nog wel eens teloor gaan in het tumult. Krul had een vooruitziende blik: wat over zijn “verraad” werd gezegd, werd een dik jaar later over Pont zelf uitgestort.
Verbreding van de FNV
Als opvolger van Krul erfde ik een prachtige baan, die tegelijkertijd alle vermogens tot relativering en diplomatie tot het uiterste testte. Maar gelukkig kreeg ik Hans Pont als baas. We zaten elk op onze eigen plek in een zelfde schuitje: proberen lijn te krijgen in een sterk verdeeld, op macht gericht gezelschap dat gewend is om kort door de bocht en op luide toon van alles te vinden. Des te dapperder dat Pont zijn visionaire gedachten over de noodzaak tot verbreding van de FNV toch durfde aan te zwengelen. Bij de ruzies daarover viel het gekrakeel over het magazine in het niet. En dat was voor de redactie niet onprettig.
Pont kreeg veel kritiek, zeker van de mannen die hem tot zijn eigen verbazing op de stoel van de voorzitter hadden geschoven. Het was allemaal een nogal doorzichtig machtsspel. Voorzitter Jaap van de Scheur van de AbvaKabo, die zelf nog aardig profijt had gehad van Ponts strategische inzichten tijdens de ambtenarenstakingen van 1983, ging een monsterverbond aan met Dick Visser van de Industriebond, om te voorkomen dat Johan Stekelenburg FNV-voorzitter zou worden. Visser, die om precies dezelfde reden voorzitter was geworden. Er werd in die tijd nogal wat energie gestoken in het tegenhouden van dingen. Pont was zich daar zeer van bewust maar weigerde op lichtvoetige toon, maar niet minder halsstarrig, zich tot marionet te laten reduceren. Van de Scheur en Visser knarsetandden, maar kregen er geen vat op.
De Chinees van Pont
Omdat we nogal wat zaakjes te bespreken hadden –uiteindelijk was hij mijn baas- bedacht hij het bazendiner. Dat speelde zich af in wat binnen de FNV breed bekend was als de ‘Chinees van Pont’. Daar namen we de materie door bij een bord van het een of ander, dat deed er minder toe dan de gesprekken over mens en wereld waar deze “vergaderingen” steevast in uitmuntten. Daar hoorde ik ook de Pontiaanse wijsheden die bij de Chinees aanzienlijk beter te horen waren en meer werden gewaardeerd dan in het bijzijn van de collega-voorzitters. Een citaat: “Een mens moet willen spelen. Dat doe ik ook, maar uitsluitend met de gedachte”.
Die Chinees in Slotermeer bleek later voorbereiding voor het echte werk. In 1987 ging er een delegatie van de FNV kijken in China, dat de deur naar het westen net op een kiertje had gezet. Hans Pont leidde de vier man sterke delegatie. Ik was mee voor de verhalen. Grappig genoeg ging ook Dick Visser mee. Het zou een gedenkwaardige reis worden. We werden in hoog tempo langs de bekende plekken geloodst, maar waren vooral erg onder de indruk van de bedrijven en dorpen waar we kennis konden maken met het dagelijks leven van de “gewone” Chinees.

Met haast terloops gemak demonstreerde Hans Pont daar zijn vermogen om contact te maken, ook als taal en een danig verschil in omstandigheden niet te nemen barrières lijken. Zoals hij in zijn dagelijkse doen altijd hoffelijk, oprecht geïnteresseerd en betrokken was, zo ging hij ook om met zomaar een Chinese arbeider achter een kletterend weefgetouw. De reis voerde ons ook naar Harbin, een koude industriestad in het noorden, waar de lokale bond een feestavond had belegd. De band van de fabriek speelde muziek, en we moesten dansen. De langste Chinees van heel Harbin had de opdracht om mij ten dans te vragen, en tot zijn grote vreugde moest Hans daar toestemming voor geven. Mijn stille smeekbede om die te weigeren boorde hij met sardonisch genoegen de grond in. Om even later te constateren dat hij zelf ook niet aan een dansje kon ontsnappen. Maar net zoals hij de Federatieraad liet dansen, walste hij met zijn danspartner uit Harbin zwierig over de vloer.
Vuurwerk
Het hoogtepunt was een optreden voor diezelfde fabrieksarbeiders, die hadden gevraagd of wij een muzikale of andere bijdrage aan het feestje wilden leveren. Wij waren er verlegen mee. Hans Pont geenszins. Hij leverde vuurwerk. Via de tolk instrueerde hij de verbaasde Chinezen hoe ze, al klappend op hun dijbenen en al fluitend, gezamenlijk een vuurwerk konden nadoen. Met dezelfde intensiteit als waarmee hij de moeilijkste vergaderingen voorzat, stuurde hij de Chinezen naar iets waar ze vreemd van opkeken, maar wat ze uiteindelijk allemaal grijnzend en vol overtuiging nadeden. Dat we later met zijn vieren ook nog “Tulpen uit Amsterdam” hebben staan zingen was daarna een peulenschil.
