
Het verraad van Bauke Roolvink
Het CNV en de kabinetsformatie van 1959
Begin december 1958 valt het kabinet-Drees, waarmee er een feitelijk einde komt aan de rooms-rode coalities, die Nederland na 1945 geregeerd hebben. Er worden nieuwe verkiezingen uitgeschreven, terwijl het interim-kabinet Beel het land bestuurt. De opstelling van de kandidatenlijsten komt deze keer slechts summier aan de orde in de Verbondsraad van het CNV. Voorzitter Ruppert ‘acht het niet nodig dat de Verbondsraad nu opnieuw een besluit neemt ten aanzien van de vraag wie van de verbondsbestuurders toestemming zal worden verleend om een eventuele kandidatuur te aanvaarden. (…) Besloten wordt de mededeling van de voorzitter voor kennisgeving aan te nemen’.[i]
IJveren voor een christelijk-sociaal kabinet
Binnen de ARP – en naar mag worden aangenomen binnen het CNV – is het einde van de rooms-rode coalities niet echt een probleem. De maatschappijvisies verschillen aanzienlijk, zoals blijkt uit de langdurige discussies over de inrichting van de sociale zekerheid en de bedrijfsorganisatie. In antirevolutionaire kring groeit de gedachte om na de verkiezingen in maart 1959 een christelijk-sociaal kabinet te formeren. Maar de ARP verliest opnieuw en de drie christelijke partijen (KVP, ARP en CHU) behalen 75 van de 150 zetels. Te weinig voor een christelijke coalitie, die overigens bij de KVP[ii] en de CHU op minder steun mag rekenen dan binnen de ARP. Informateur Beel koerst dan ook aan op een coalitie tussen de drie christelijke partijen en de liberale VVD. Voor de CNV-voorzitter is die samenwerking alleen aanvaardbaar als uit VVD-kring acceptabele figuren tot het kabinet toetreden en als het beleid een duidelijk christelijk-sociaal stempel draagt.
In de jaren ’50 voltrekt een kabinetsformatie zich anders dan in later jaren gebruikelijk wordt. Een informateur verkent de mogelijkheden om tot een vergelijk tussen partijen te komen zonder dit al te nadrukkelijk in te vullen. Vervolgens zoekt een formateur volgens een globale verdeelsleutel mensen uit die partijen aan om tot een kabinet toe te treden. De aangezochte ministers formuleren een regeerakkoord, waarover zij contact onderhouden met hun fractievoorzitter. Als de nieuwe ministers het onderling eens zijn en het regeerakkoord is gesloten, kan het kabinet – na beëdiging – aantreden in het parlement.
Formateur Jan de Quay
Op 28 maart 1959 wordt Jan de Quay (KVP) verzocht op te treden als formateur. Hij gaat met veel vallen en opstaan op zoek naar bewindslieden, onder hen Kees Hazenbosch, die kandidaat-minister is voor Sociale Zaken en Volksgezondheid. Een van de gevolgen van het geschuif met ministers en ministersposten is dat de antirevolutionaire lijsttrekker Jelle Zijlstra – eerst beoogd minister van Financiën – zijn kandidatuur kwijt raakt. Binnen de ARP stuit dat op het nodige verzet, alhoewel Zijlstra zelf poogt duidelijk te maken daarmee te kunnen leven.
In dezelfde tijd groeit binnen het CNV verzet tegen het komende kabinet, dat een onvoldoende christelijk-sociaal stempel heeft. Dat blijkt onder andere uit het feit dat het ministerie van Financiën in handen komt van de VVD. De aarzelingen binnen het CNV vormen hoogst waarschijnlijk voor Hazenbosch een belangrijke reden om De Quay op 27 april mee te delen dat hij niet langer beschikbaar is voor het kabinet.[iii] Een conclusie die hij eerder op die dag deelde met de ARP-fractie. De formatie is terug bij af, maar slaagt uiteindelijk toch: De Quay gaat leiding geven aan een coalitie van KVP, ARP, CHU en VVD.
Teleurstelling
Ruppert steekt zijn teleurstelling niet onder stoelen en banken. Al op de dag na de mislukte formatiepoging van De Quay maakt hij duidelijk ‘dat het een vreselijke zaak zou zijn geweest, indien de formatie op deze wijze was gelukt’. Zijn kernbezwaar is dat er sprake zou zijn ‘van een dominerende invloed van de conservatieve ondernemerswereld’. En aan dat kabinet zou nog geen vakbondsman hebben deelgenomen. In het uiteindelijke kabinet ontbreekt zo’n man geheel – althans bijna, zoals hieronder nog wordt beschreven. De woede binnen het CNV is dan ook heel wel verklaarbaar, alhoewel de vraag moet worden gesteld of deze gevoelens niet mede zijn veroorzaakt doordat Ruppert zijn eigen hand overspeelt.[iv]
Het kabinet is – in de visie van het CNV – eenzijdig samengesteld. Die visie brengt een aantal prominente CNV-ers, die ook een herkenbare rol binnen de ARP spelen, naar voren in een brief aan het Centraal Comité van de ARP. Op 1 juni 1959 schrijven zij ‘dat door het toetreden van de heren Zijlstra en Van Aartsen een kans gemist is om vele werknemers meer aan onze partij te binden’.[v] Daarmee verwoorden Van Eibergen, De Gaay Fortman, Hazenbosch, Van Nierop, Roolvink en Ruppert opnieuw de fundamentele vrees voor het verlies van christelijke arbeiders voor de politiek en de vakbeweging. De brief wordt na een fel en hardhandig gesprek tussen een aantal van de schrijvers van de ‘akelige brief’[vi] en het Centraal Comité beantwoord, maar daar blijft het bij.
‘Verraad’ van Roolvink
Alhoewel? De brief doet het nodige stof opwaaien, ook binnen het kabinet. Daar wordt naarstig gezocht naar de mogelijkheid om het sociale draagvlak onder het kabinet te verbreden. Dat leidt tot een opvallende gebeurtenis. Een van de ondertekenaars, Bouke Roolvink, treedt als staatssecretaris van Sociale Zaken tot het kabinet toe. Roolvink licht zijn besluit toe in een brief aan de leden van het bestuur. Hij schrijft al tot drie keer toe te hebben bedankt, maar ‘het is mij thans echter gebleken dat men in de kring van de regering mij niet loslaat. (…) Men acht het n.l. niet in het belang van de christelijke politieke- en sociale zaken in Nederland dat ik in mijn weigering volhard’. Overigens vraagt Roolvink in zijn brief niet om toestemming van het bestuur, maar slechts om ontslag op de kortst mogelijke termijn.[vii] Het bestuur van het CNV vergadert nog diezelfde dag. Het zeer beknopte verslag van die vergadering leest als de samenballing van het ongenoegen over Roolvinks ‘strikt persoonlijke beslissing’.[viii] Met onmiddellijke ingang wordt Roolvink op non-actief gesteld.[ix] Op 13 juni komt het Verbondsbestuur – op verzoek van Roolvink – opnieuw bijeen om zijn ontslagaanvrage te behandelen. Dat ontslag wordt hem op staande voet verleend. Maar de gelukwens van de voorzitter ontbeert elke warmte.[x] Tijdens de Verbondsraadsvergadering van 15 juni, die Roolvink formeel ontslag moet verlenen, blijkt duidelijk hoe het ‘verraad’ van Roolvink wordt ervaren. Hij heeft het CNV in verlegenheid gebracht door nog actief te zijn in de Stichting terwijl hij al wist tot het kabinet toe te treden.[xi] Daarbij komt dat hij op geen enkele wijze overlegd heeft met collega’s, terwijl dat overleg met Hazenbosch steeds wel plaats vond. Tot overmaat van ramp is gebleken dat de christelijke werkgevers wel en het CNV niet zijn geconsulteerd over een mogelijke overstap. Roolvinks besluit is onbegrijpelijk omdat ‘alle leden van het bestuur zich unaniem op het standpunt hadden gesteld, dat het niet gewenst is, dat één van de Verbondsbestuursleden tot het huidige kabinet zou toe treden’. De Verbondsraad valt het bestuur bij en neemt later op de dag ‘sober’ afscheid van Roolvink.[xii]
De Gids haast zich duidelijk te maken dat ‘de houding van de christelijke vakbeweging tegenover het zittende kabinet door deze benoeming in geen enkel opzicht zal worden beïnvloed’.[xiii] Het is nog maar de vraag of dat inderdaad zo is en dan niet in de zin, die het kabinet beoogde, maar juist in zijn tegendeel. De rol van Roolvink, die nu verantwoordelijkheid gaat dragen voor de ontwikkeling van het loonpolitieke systeem dat de scherpe randjes van de geleide loonpolitiek moest slijpen, heeft eerder averechts gewerkt op de relatie tussen het kabinet en het CNV.[xiv]
Piet Hazenbosch
november 2016
Verwijzingen
[i] Notulen Verbondsraad, 23 december 1958, 130.
[ii] KVP-leider Romme spreekt zich tijdens de aanloop naar de verkiezingen uit tegen een zuiver christelijke coalitie.
[iii] Hazenbosch deelt die opvatting overigens met de andere kandidaat uit de ARP, A.W. Biewenga Wzn – aangezocht voor Landbouw en Visserij. Biewenga is overigens ook afkomstig uit het christelijk-sociaal middenveld, hij is actief binnen de Christelijke Boeren- en Tuinders Bond.
[iv] J.J. van Dijk, ‘Het Christelijk Nationaal Vakverbond – van een verzuilde organisatie naar een vakbond met een christelijke identiteit’, 89.
[v] Brief van J. van Eibergen, e.a. aan Centraal Comité van de Anti-Revolutionaire Partij, d.d. 1 juni 1959.
[vi] Een typering van Zijlstra.
[vii] Brief van B. Roolvink aan de leden van het CNV-bestuur, d.d. 10 juni 1959 – Familie-archief Hazenbosch.
[viii] Douwe Schaafsma, Bauke Roolvink, 63.
[ix] Notulen Verbondsbestuur, 10 juni 1959, 115.
[x] Notulen Verbondsbestuur, 13 juni 1959, 116.
[xi] Roolvink is namens het CNV lid van een werkgroep, die zich bezighoudt met de ontwikkeling van het loonpolitieke systeem. Die werkgroep vergadert tussen het moment waarop Roolvink wordt gevraagd om staatssecretaris te worden en het moment waarop hij zijn besluit publiek maakt. Daardoor kan onduidelijkheid zijn ontstaan: in hoeverre wordt Roolvinks opstelling beïnvloed door zijn toekomstige verantwoordelijkheid?
[xii] Notulen Verbondsraad, 15 juni 1959, 55-59.
[xiii] De Gids, 11 juli 1959, 3. Dit nummer van De Gids is geheel gewijd aan de viering van het 50-jarig jubileum van het CNV. Het kan toeval zijn, maar Roolvink ontbreekt op de talloze foto’s.
[xiv] Zo stemmen vier CNV-bestuurders, die lid van de Tweede Kamer zijn en tot de coalitie behoren (Hazenbosch, Van Nierop, van Eibergen en Kikkert), vóór een tegen Roolvinks beleid gerichte motie-Burger rond de loonpolitiek. Zie: Kees van Doorn, e.a., De beheerste vakbeweging – Het NVV tussen loonpolitiek en loonstrijd, 1959-1973 (Amsterdam, 1976), 101.
