
Het CNV en de bouwcrisis van 1960
Op de avond van 22 december 1960 komt het kabinet-De Quay ten val als gevolg van een motie-Van Eibergen, die door de Kamer wordt aangenomen. De kern van het conflict tussen de ARP-fractie en het kabinet-De Quay is dat de ARP-fractie 5000 sociale woningen meer wil bouwen dan het kabinet uit financiële overwegingen gewenst acht.[i] De motie wordt ingediend door Jan van Eibergen, die naast zijn Kamerlidmaatschap ook voorzitter is van de Hout- en Bouwbond CNV.
De woningnood vormt in de naoorlogse jaren een enorm probleem in de Nederlandse samenleving. Voldoende betaalbare woningen is dan ook een belangrijk (terugkerend) discussiepunt in de politiek. Binnen de ARP wordt de wens om extra woningen te bouwen dan ook gezien als een belangrijk christelijk-sociaal thema waarmee het sociale gezicht van het kabinet kan worden versterkt. Kees Hazenbosch – in zijn rol van Kamerlid – verdedigt de opstelling van de ARP-fractie in een radiotoespraak op 29 december.[ii] Hij wijst op het feit dat de verhouding tussen het kabinet en de fractie ‘wel vaker wat stroef’ verloopt. Nu is de grens bereikt, want ‘het levensgeluk van tienduizenden jonge mensen wordt iedere dag vergald’ omdat zij niet de beschikking hebben over voldoende woonruimte. De weigering van het kabinet is de druppel die de emmer doet overlopen, want ‘op dit punt kunnen wij geen concessies doen.’[iii]
Lijmpoging
De kabinetscrisis wordt vooral gezien als een intern probleem van de ARP en De Gaay Fortman wordt dan ook belast met een ‘lijmpoging’. Een poging, die snel slaagt, ook al omdat de fractie op weinig steun van het partijbestuur mag rekenen. Daarmee is de kabinetscrisis opgelost, maar de spanning blijft bestaan. In een niet-uitgezonden radiotoespraak maakt Kees Hazenbosch duidelijk dat ‘in het standpunt van de A.R.fractie niets is veranderd. Wij verlangen voor en na de bouw van 5.000 gesubsidieerde woningen méér’.[iv]
Op het eerste gezicht heeft de bouwcrisis weinig te maken met de geschiedenis van het CNV. Toch is het een illustratie van de nauwe banden tussen de ARP en het CNV, die vanaf deze crisis op den duur ingrijpend zullen veranderen. Het zijn CNV-ers, die aan de basis van de crisis staan vanuit de gedachte dat christelijke-sociale politiek de arbeiders bij hun beweging betrokken houdt. Hier vinden zij klaarblijkelijk een moment om die visie zichtbaar te maken – zonder succes overigens. Bij de verkiezingen van 1963 staan nog slechts twee CNV-ers op de ARP-kieslijst: Van Eibergen en beleidsadviseur Jaap Boersma, die op een onverkiesbare plaats staat[v] – afgezien van de kandidatuur van Bouke Roolvink.
