Freeriders of het Vakbondstientje?
Vijftig jaar geleden is werkgeversbijdrage aan werk vakbeweging tot stand gekomen
Vakbonden sluiten cao’s af en met behulp van de Wet op de algemeen verbindend en overbindend verklaren wordt een cao van toepassing voor alle werknemers. Niet-leden profiteren net zo goed van het bondswerk als leden, zij het dat de niet-leden voor niks meeliften op kosten van hun collega’s, die wel lid zijn. Regelmatig wordt dan ook binnen de vakbeweging de vraag opgeworpen hoe dit freeriders-probleem kan worden opgelost. Zo ook in het begin van de jaren ’60 van de vorige eeuw.
Staking in machinefabriek NV Lomefa te Hoorn voor het “vakbondstientje”. Stakende werknemers bijeen in het NVV-lokaal in Hoorn. Foto van Joost Evers (Anefo), 27 januari 1970Eind 1960 keurt het College van Rijksbemiddelaars[1] een aantal cao-afspraken af, die georganiseerden bevoordelen boven ongeorganiseerden. Die afkeuring brengt een jarenlange discussie opgang. Een discussie die begint bij de vakcentrales, die het algemene idee over profiterende ongeorganiseerden moeten omzetten in concrete beleidsvoorstellen. NVV en KAB kiezen stelling, maar het CNV aarzelt. NVV en KAB menen dat in de cao een bepaling moet worden opgenomen die de werkgever verplicht voor elke ongeorganiseerde een bedrag te reserveren gelijk aan de vakbondscontributie om daarmee het loon van de georganiseerden te verhogen. Zo dragen ongeorganiseerden indirect bij aan bondsinspanningen. De aarzeling van het CNV vloeit voort uit de beduchtheid voor een verplicht lidmaatschap, waar het CNV een verklaard tegenstander van is. Vakbondslidmaatschap is een vrije keuze vanuit de persoonlijke verantwoordelijkheid. Het Overlegorgaan, waarin deze zaak uitvoerig wordt besproken, komt niet tot een unaniem standpunt en de zaak blijft liggen.
In 1964 komt de discussie weer opgang als opnieuw een aantal cao’s, waarin georganiseerden worden bevoordeeld, wordt afgekeurd. Er komt een langdurige en ingewikkelde discussie opgang. De vakcentrales worden het er over eens dat ongeorganiseerden in concrete situaties moeten meebetalen aan vakbondswerk. Zo stelt het NVV voor om te komen tot door werkgevers gevulde fondsen, waaruit scholing en vorming van vakbondsleden kan worden gefinancierd dan wel tot restitutie van contributie kan worden overgaan. Een andere gedachte is dat ongeorganiseerden administratiekosten bij het verzilveren van vakantiebonnen moeten vergoeden.[2] Deze gedachten vormen in 1965 de basis voor een gezamenlijk vakbondsstandpunt. Het verplichte lidmaatschap wordt afgewezen, er moeten fondsen komen en het werk in de publiekrechtelijke bedrijfsorganisatie moet beter worden gehonoreerd.
Commissie van Tien
De industriële bonden, die druk doende zijn met het afsluiten van cao’s, willen in die cao’s afspraken maken over de manier waarop ongeorganiseerden bijdragen aan vakbondswerk. De werkgevers voelen daar niets voor en vragen de drie vakcentrales – tevergeefs – hun bonden tot de orde te roepen. In arren moede besluiten de werkgevers toch maar op zoek te gaan naar een compromis, waarbij voor hen duidelijk is dat zij niet zullen meewerken aan restitutiefondsen. Maar compromissen komen soms moeizaam tot stand. Na veel vijven en zessen inclusief een discussie binnen het NVV over het al dan niet staken over dit punt, komt de Commissie van Tien tot stand. Deze commissie moet pogen tot een werkbare oplossing te komen.
In oktober 1965 doen de werkgevers in de Commissie van Tien een voorstel dat uit twee onderdelen bestaat. Er komt een fonds, waaruit georganiseerde werknemers, die met pensioen gaan, een uitkering van 50 gulden ontvangen voor elk lidmaatschapsjaar. Het tweede element is dat per lid een bedrag van 10 gulden per jaar in een fonds wordt gestort, waaruit scholings- en vormingsactiviteiten kunnen worden betaald. NVV en CNV vinden het voorstel aantrekkelijk, maar het NKV is minder gelukkig omdat het rechtstreeks voordeel voor leden wel erg onzichtbaar is geworden. In NKV-kring bepleit men een uitkering, die verstrekt wordt bij een lidmaatschapsjubileum om zo de ledenbinding te versterken. Het ontbreekt de vakcentrales opnieuw aan overeenstemming en dus sleept de discussie zich opnieuw voort.
Werkgeversbijdrage aan werk vakbeweging
Er heeft overigens een interessante verschuiving plaatsgevonden. Het debat begint met de stelling dat ongeorganiseerden moeten bijdragen aan het vakbondswerk waar zij ook baat bij hebben. Die benadering blijkt juridisch onhaalbaar, maar stuit ook op verzet van werkgevers, die – terecht – menen dat zij geen onderscheid mogen maken tussen hun werknemers. En al zouden de werkgevers in willen gaan op de wensen van de vakbeweging, dan gelden die alleen voor georganiseerde werkgevers, niet voor ongeorganiseerden. De aandacht verschuift dan ook naar een werkgeversbijdrage aan het werk van de vakbeweging. En de discussie verplaatst zich van de landelijke, Haagse onderhandelingstafel naar de decentrale cao-tafel. Voor bonden is de discussie niet vrijblijvend, want men vreest ledenverlies als er geen oplossing voor het freeriders-probleem wordt gevonden. Het is immers vanuit individueel perspectief rationeel om geen vakbondslid te zijn: de cao komt er toch wel en het kost een niet-lid niets terwijl hij wel profiteert.
Decentraal worden een paar successen geboekt. Een Gronings confectiebedrijf is bereid om een bedrag voor vakbondswerk beschikbaar te stellen mits die niet wordt gebruikt voor contributieteruggave. Andere bedrijven, waaronder de KLM, volgen dit voorbeeld. Maar de rechter in Maastricht steekt een stokje voor deze ontwikkeling. Als bij een aardewerkfabriek een staking dreigt, verbiedt de rechter deze staking. Hij overweegt daarbij dat het verzet van werkgevers tegen discriminatie van ongeorganiseerden, vanwege de onrust die het kan veroorzaken in ondernemingen, terecht is. De rechter beroept zich op de Wet op het algemeen verbindend en onverbindend verklaren van cao’s, waarin wordt bepaald dat afspraken die verschil maken tussen georganiseerden en ongeorganiseerden van algemeen verbindend verklaring zijn uitgesloten.
De decentrale weg is door de uitspraak van de rechter een stuk moeilijker geworden en naar goed Nederlands gebruik, verschuift de discussie weer terug naar het Haagse. Daar omarmen de vakcentrales nu de voorstellen van de werkgevers, maar die komen terug op hun eerdere toezeggingen – zij hebben de steun van de rechter! Echte overeenstemming wordt dan ook niet bereikt zij het dat in verschillende cao’s afspraken worden opgenomen, waarin wordt bepaald dat per georganiseerde werknemer 10 tot 15 gulden wordt gestort in een fonds waaruit bonden scholing en vorming van hun leden kunnen betalen.
Wel vakbondstientje, geen oplossing freeriders-probleem
De discussie verdwijnt min of meer stilzwijgend uit de Haagse vergaderzalen. De ongeorganiseerde dragen nog steeds niet bij aan het werk van de vakbeweging, maar de vakbeweging krijgt wel fondsen om ledenscholing mogelijk te maken. Het vakbondstientje is geboren, maar het freeriders-probleem niet opgelost.
Zo af en toe duikt het weer op. In de jaren ’80 bespreken vakcentralevoorzitters het probleem met de minister van Sociale Zaken, Jan de Koning. De minister toont zich vol begrip, want ook hij kent de dalende organisatiegraad en de soms moeilijke financiële situatie van bonden. Hij zegt graag bereid te zijn om – op basis van een unaniem SER-advies – na te gaan welke mogelijkheden hij heeft. De voorzitters druipen af: zij weten dat de vriendelijke voorwaarde van een unaniem SER-advies lijkt op de kwadratuur van de cirkel.
Het probleem blijft, maar de tijd verandert. Op den duur gaat zelfs de vrees ‘het vakbondstientje’ – dat nu overigens ongeveer 20 euro is – kwijt te raken, een rol spelen. Feitelijk is er nog maar sprake van één herkenbare verandering, nl. een fiscaal vriendelijke benadering van het vakbondslidmaatschap. Daarmee is een voordeel voor leden binnengehaald, maar het probleem van de freeriders is er niet mee opgelost. Telkens ook weer duikt in het debat de stelling op, ‘dat ongeorganiseerden door hen te overtuigen lid gemaakt moeten worden van de vakbeweging’.
Piet Hazenbosch
Juni 2016
[1] Het College van Rijksbemiddelaars is een adviesorgaan van het kabinet en adviseert binnen de kaders van de geleide loonpolitiek over de afgesloten cao’s.
[2] In de zomer van 1966 moeten ongeorganiseerden in Amsterdam bij het uitkeren van de vakantiebonnen administratiekosten betalen. Dat leidt – in de toch al onrustige stad – tot rellen, waarbij een actievoerder – het NVV-lid Weggelaar – overlijdt en het kantoor van de Telegraaf het moet ontgelden.
