Commentaar: Vakbeweging en ArbeidsInkomensQuote
Worden de rijken rijker en de armen armer?
Woensdagavond 4 juni 2025: een bijeenkomst in de Burcht, tegenwoordig het gebouw waar het Wetenschappelijk Instituut voor de Vakbeweging is gehuisvest. Centraal thema: belastingen.
Hoe krijg je daar een zaal mee vol, als je niet het gilde van belastingadviseurs op het oog hebt, maar ‘gewone’ vakbondsmensen?
Toch lukt het. En de avond krijgt ook nog eens een (onverwacht?) actueel tintje, want een dag eerder is het ultrarechtse kwakkelkabinet Schoof gevallen. Maar goed, ik ga dáár in dit commentaar geen beschouwing aan wijden, hoe groot de verleiding ook is.
Een verslag van de bijeenkomst is ook terug te vinden op de website van de Burcht. Voor een pdf-versie van dit artikel: klik hier
ArbeidsInkomensQuote (AIQ) tussen 1970 en nu

Waar ik wel bij stil wil staan, en dat kwam die avond uitgebreid aan de orde, is de ArbeidsInkomensQuote, kortweg AIQ. Alleen het woord al…bijna net zo saai als het thema belastingen zelf, waar het ook raakvlakken mee heeft. Om het nog even saai te houden, begin ik met de definitie. De AIQ geeft aan, aldus het CBS “welk deel van het totaal verdiende inkomen van een land als beloning van arbeid terechtkomt bij werknemers en zelfstandigen. Het deel van het inkomen dat niet naar arbeid gaat…is per definitie een vergoeding voor inzet van kapitaalgoederen, zoals machines en gebouwen en immateriële activa. Daarmee is de AIQ een indicator voor de verdeling van het totaal verdiende inkomen tussen arbeid en kapitaal. “
Saskia Boumans, die begin 2025 Paul de Beer heeft opgevolgd als directeur van de Burcht, schetst de cijfers over de afgelopen 50 jaar, en benadrukt de per saldo dalende trend van de AIQ. Ofwel: er gaat in verhouding steeds minder inkomen naar ‘arbeid’ en steeds meer naar ‘kapitaal’.

Overhevelen van geld van arm naar rijk…
Dat is zowat het enige waaraan het nu demissionaire kabinet een boost heeft weten te geven. Via buffelboete1, de plannen voor het uitkleden van WW en WAO, en via diverse fiscale manipulaties en wegkijkmanoeuvres. Allemaal in het voordeel van ondernemers en andere superrijken.
Als er dan ook één partij tevreden kan zijn over de prestaties van de regering-Schoof, is het wel de VVD. Die heeft in minder dan 12 maanden tijd een mooi deel van de eigen op geld overhevelen gerichte doelstellingen gerealiseerd. En, laten we eerlijk zijn: een broodnodig stuk bestaanszekerheid – daar was dit kabinet toch voor, meneer Omtzigt? – gerealiseerd, voor kapitaalbezitters en rijken althans. Dat was nodig, want wie de geluiden uit bijvoorbeeld de industrie kent, weet dat men daar worstelt met het ‘bestaansonzekere’ investeringsklimaat in Nederland, en de verhuisdozen al klaar heeft staan. Maar dat terzijde.
De FNV heeft in 2022 een informatieve brochure aan de AIQ gewijd, waar ik ook onderstaand plaatje uit heb geplukt.

Wat zegt die grafiek? Tot 1979 gaat meer dan 80% van het totaal verdiende inkomen, naar de factor arbeid. Daarna zet de daling in. Tussen 1980 en 1985 stort de AIQ in een ravijn, van ongeveer 81 tot nog geen 73%, bijna 10% omlaag. Iets soortgelijks, maar net wat minder extreem, zien we ook later een paar keer passeren, waarbij met name de duikeling tussen 2003 en 2007 opvalt. Die laatste versnelde verschuiving van kapitaal naar arbeid is dus van vóór de banken- en kredietcrisis, die de wereld tussen pakweg 2008 en 2012 in zijn greep had.
Ik tel, corona meegerekend, in totaal vier grote valpartijen met extra impact op de dalende trend van de AIQ tussen 1970 en nu.
Lastig is dat er meerdere AIQ’s bestaan. In de ‘totale’ AIQ zijn bijvoorbeeld ook overheid en semioverheid meegeteld. Die drukken de quote omhoog, aldus de FNV, en dempen de daling: “Doordat de toegevoegde waarde van de overheid altijd gelijk is aan het totaal van de lonen is de AIQ hier per definitie 100%.“ 2 Als je dan ook nog eens de sectoren landbouw, bosbouw en visserij, delfstoffenwinning, de financiële sector en de onroerendgoedsector buiten beschouwing laat, omdat die (te) sterk beïnvloed worden door schommelende grondstof- (en markt?) prijzen, dan houd je wat heet ‘de AIQ van de relevante marktsector’ over. Die ziet er toch wat anders uit – met een nog sterkere daling. Kijk maar naar de blauwe lijn in de grafiek hieronder.

Bron: FNV – “Miljoenen werkenden zien beloning achterblijven”
Vakbeweging en AIQ
Al heel wat jaren is de (dalende) ArbeidsInkomensQuote een gekoesterd onderwerp op vakbondsbijeenkomsten en -publicaties, al dan niet op het web. De FNV-campagne ‘Stop de scheefgroei’ is er mede op gebaseerd. Ook de door matiging gedreven looneisen die de vakbeweging jarenlang stelde, waren indirect gebaseerd op de AIQ. “De vakbeweging heeft lange tijd het principe van een verantwoorde loonontwikkeling onderschreven, dat wil zeggen dat de (reële) lonen niet sterker mogen stijgen dan de arbeidsproductiviteit, zodat de verhouding tussen arbeids- en kapitaalinkomen (= feitelijk de AIQ, JV) constant blijft.” 3
De vooral door werkgevers als verontrustend beschouwde sterk opwaartse ontwikkeling van de ArbeidsInkomensQuote in de jaren ’70, als signaal voor te hoge lonen en te lage rendementen, was in 1982 mee de aanzet om te komen tot het ‘Akkoord van Wassenaar’. Meer daarover in het volgende hoofdstukje.
Een interessante uitspraak over die jaren, ook omdat vandaag de dag de Automatische PrijsCompensatie (APC) weer helemaal en vogue is, deed Coen Teulings, de latere directeur van het Centraal Plan Bureau, in 1996: “De introductie van de APC was één van de hoofdverantwoordelijken voor de ontsporing van de ArbeidsInkomensQuote aan het eind van de jaren zeventig.” 4
Peter van der Meer, destijds Universitair Docent aan de faculteit economie en bedrijfskunde, Rijksuniversiteit Groningen schetst in 2014 een wat ander beeld: dat van een wegkwijnende AIQ. Hij stelt ironisch in een blog: “Weet u nog wat de ArbeidsInkomensQuote is? Drie decennia geleden was deze quote leidend bij de loononderhandelingen tussen de vakbeweging en werkgevers, maar is nu totaal uit het oog verloren.“ Van der Meer noemt vervolgens een aantal factoren die hebben bijgedragen aan een continu dalende AIQ. Er zitten ook factoren bij, die buiten het loonmatigingsbeleid vallen, andere aspecten laten zien van wat David Harvey in zijn analyses van het neoliberalisme ‘the restoration of class power’ noemt: “… flexibilisering van de arbeidsrelatie, employability van werknemers, flexibilisering van de arbeidsvoorwaarden hebben ertoe geleid dat de ArbeidsInkomensQuote gestaag is gedaald. Werkgevers zijn er steeds beter in geslaagd zich een groter deel van het inkomen toe te eigenen. Risico’s werden beetje bij beetje, stap voor stap, afgeschoven op de werknemers. Het lijkt wel alsof werkgevers nauwelijks nog hoeven te ondernemen om goed beloond te worden.”5 Ooit werd ‘ondernemen’ in een adem genoemd met ‘risico nemen’. In de jaren van het neoliberalisme is dat steeds meer verschoven in de parasitaire richting van ‘risico afschuiven’.
Voor de vakbeweging misschien reden om het begrip ‘scheefgroei’ breder te trekken dan uitsluitend beloningsaspecten, maar ook andere bestaanszekerheid bedreigende factoren in het werknemersbestaan ook in relatie tot de AIQ aan te kaarten?
AIQ en het akkoord van Wassenaar
De enorme daling van de AIQ in de beginjaren ’806 heeft niet in de laatste plaats te maken met het ‘historische’ akkoord van Wassenaar7, waar vakbeweging en werkgevers overeenkwamen de lonen te matigen in ruil voor arbeidsduurverkorting8. In 1983, toen de effecten zichtbaar werden, bleek matiging een eufemisme voor een reële loondaling.“ 9
Van werkgeverskant was rendementsherstel dan ook een allesoverheersende doelstelling. En van vakbewegingszijde markeert ‘Wassenaar’ een definitief, zich overigens al eerder aftekenend10, afscheid van de radicale antikapitalistische koers uit de jaren ’70.
Ook in de daaropvolgende jaren blijft de kernboodschap van de vakbeweging, ‘matigen en nog eens matigen’.
Wie de cijfers in grafiek 3 bekijkt, ziet dan ook dat de cao-loonstijging, gecorrigeerd voor inflatie, na 1975 maar één keer boven de 2% uitkwam, en dat was in 197811. Ik wil maar zeggen: de structureel dalende trend van de AIQ is niet alleen te wijten aan werkgevers, maar net zo goed aan een welbewust terughoudende vakbeweging.

Werkloosheidsontwikkeling na ‘Wassenaar’
De hele Wassenaar-operatie was direct gerelateerd aan de crisis en de enorme werkloosheid van de jaren ’80, gericht op rendementsherstel van het bedrijfsleven, en op verbetering van de concurrentiepositie. Dat rendementsherstel is er heel snel gekomen, en met die concurrentiepositie ging het ook de goede kant op. Maar de werkloosheid bleef hoog, ondanks ‘Wassenaar’. In 1983, het akkoord was toen nog vers, waren er 583.000 werkloze mensen. Daarna vlakt dat langzaam wat af tot 469.000 in 1992, om in 1994 weer een top van 652.000 te bereiken. De crisis van 2012 gaat daar trouwens met 762.000 werklozen in 2014 nog eens flink overheen.12
Je zou bijna gaan twijfelen aan de effectiviteit van loonmatiging, ware het niet dat geen enkele koffiedikkijker je kan vertellen hoe de cijfers zouden zijn geweest zonder terughoudend vakbondsbeleid.
Een ander geluid
Tot nu toe heeft mijn verhaal een voor werknemers sombere ondertoon: wij leveren in, het kapitaal heeft er baat bij. Dat laatste klopt ongetwijfeld, maar over het eerste hoor je verschillende geluiden.
Opvallend vond ik een artikel van Peter Hein van Mulligen, hoofdeconoom bij het Centraal Bureau voor de Statistiek. In 2021 schrijft hij een artikel als reactie op een onderzoek van de Rabobank13. Zijn conclusie staat haaks op wat we via de AIQ voorgeschoteld hebben gekregen. Hij beweert: “Het beschikbaar inkomen van huishoudens is sinds 1969 sterk toegenomen, ook als wordt gecorrigeerd voor inflatie. Het huishoudinkomen steeg meestal even snel als de gehele economie. “
De inleidende woorden van het artikel zijn te interessant om ze in een samenvatting te verminken, dus ik citeer letterlijk verder: “Sinds enkele jaren bestaat het idee dat het inkomen van Nederlanders duidelijk achterblijft bij de groei van de economie. Dit idee won aan kracht met een onderzoeksrapport van de Rabobank (2018), dat stelde dat het inkomen van Nederlandse huishoudens over een periode van veertig jaar nauwelijks was gestegen. Deze boodschap was een belangrijk uitgangspunt van boeken als Fantoomgroei (Heijne en Noten, 2020) en Ontwaak! (Engelen, 2021). Ook een studie van het CBS (Notten, 2014) wees erop dat huishoudens steeds meer belasting betaalden en bedrijven juist steeds minder. Het idee dat Nederlanders al decennia niet profiteren van de economische groei lijkt onderdeel van het collectief bewustzijn geworden te zijn.” 14
Wat doet van Mulligen om tot zijn conclusies te komen? Hij bekijkt niet de cijfers van de AIQ, maar vergelijkt de ontwikkeling van het Bruto Binnenlands Product (BBP) met het netto beschikbare inkomen van huishoudens. En dat over de periode tussen 1969, dus 13 jaar vóór ‘Wassenaar’, en 2020. Zijn conclusie: “Het beschikbaar inkomen van huishoudens is sinds 1969 sterk toegenomen, ook als wordt gecorrigeerd voor inflatie… In vijftig jaar tijd is het beschikbaar inkomen per inwoner dus meer dan verdubbeld.”
Zo, die zit: een heel ander verhaal! Maar wat klopt? Cijfers liegen niet, toch? Vrij duidelijk is wel, ook uit andere cijfers die Saskia Boumans die avond liet zien, dat een groter-dan-ooit stuk van de economische koek wegvloeit naar het kapitaal. Dat was trouwens ook een van de centrale oogmerken van neoliberale voorlieden en daardoor geïnspireerde politici in hun opmars vanaf midden jaren ’70.
Lastiger wordt het om de cijfers te vertalen naar inkomensontwikkeling, al was het maar omdat van Mulligen over een periode van 50 jaar kijkt. Hij telt vanaf 1969, dus ook jaren voorafgaand aan de inkomensmatiging krijgen een plek in zijn plaatje.
Dat maakt de pijn van de periode 2001-2015, toen het beeld minder mooi was, minder zichtbaar. In die jaren houdt het netto beschikbaar inkomen van huishoudens namelijk géén gelijke tred met de ontwikkeling van het BBP. Wat wel erg opvalt is de sterke stijging van het besteedbare inkomen tussen 1993 en 2001, wat ik beslist niet terugzie in de grafiek van de cao-loonstijgingen over die jaren.
Ik heb de cijfers van van Mulligen nog eens bekeken vanaf de periode waarin loonmatiging centraal stond, dus na 198215. Maar ook dan laten ze een riante stijging van besteedbaar inkomen zien. Aan het eind van zijn artikel concludeert hij dan ook: “In 2020 was het gemiddeld beschikbaar inkomen per hoofd van de bevolking 21,9 duizend euro. Veertig jaar eerder, in 1980, was het 13,6 duizend euro, uitgedrukt in het prijsniveau van 2020. Het gemiddeld inkomen van Nederlanders is dus niet al veertig jaar vrijwel onveranderd, maar met 60 procent gestegen. “

Tot slot….
Ik ben noch wetenschappelijk, noch statistisch onderlegd. Maar dat geldt voor het grootste deel van de vakbondsachterban. Dat maakt ons vatbaar voor framing, voor goochelen met cijfers, en voor een in gewenste richting gefilterd beeld. En in mijn geval dus voor verwarring. Want hoe verhoudt het ene verhaal zich tot het andere?
Een in de tekst van Peter Hein van Mulligen niet genoemd deel van de verklaring is dat na 1982 veel vrouwen genoodzaakt waren een baan te nemen door de hoge werkloosheid onder kostwinners en de reële loondaling als gevolg van het akkoord van Wassenaar. Ook scholieren gingen steeds vaker ‘aan de bijbaan’. Dat alles veroorzaakte een stijging van inkomens bij huishoudens, maar niet bij individuele werknemers. Een vergelijkbare noodzaak lijkt zich in 2025 weer voor te doen. Dit keer geldt de ‘buffelboete’ als pressiemiddel om parttimers subtiel – nou ja subtiel – duidelijk te maken dat ze voor fulltime moeten gaan.
Maar goed, terug naar de cijfers. Wie heeft er nu gelijk: de mensen die hun analyses baseren op de AIQ? Of Peter Hein van Mulligen en anderen die beweren dat het achterblijven van inkomens en cao-lonen ‘een mythe’ is?
Belangrijker nog dan wie het gelijk aan zijn zijde heeft: op welke insteek en analyse vaar je bij het formuleren van een vakbondsinsteek op lonen en inkomens? Ook na een kijkje in de historie ben ik er niet achter…u wel?
Jan Verhagen
juni 2025
Reacties? Graag! Liefst (ouderwets?) via de mail
Twee disclaimers…
- Dit artikel gaat vooral over macro-economisch gecijfer. Ofwel: plaatjes die tevoorschijn komen als resultaat van een grote hoeveelheid optelsommen, correctiefactoren en formules. De input daarvoor is op zijn beurt vaak weer gebaseerd op ander, meestal door het CBS verzameld cijfermateriaal. Het is allemaal heel bruikbaar om wat meer zicht te krijgen op grotere verbanden en daar dan arbeidsvoorwaardelijke of macro-economische uitgangspunten op te baseren. Maar, net als de koopkrachtplaatjes die het Centraal Plan Bureau (CPB) elk jaar rond Prinsjesdag op ons afvuurt, zeggen ze weinig tot niets over specifieke groepen werknemers, laat staan over individuen. Zo kun je niet uitsluiten dat, wanneer de totale koopkracht van de Nederlandse werknemerspopulatie flink stijgt, bepaalde groepen, helaas vaak aan de onderkant van de arbeidsmarkt, meebetalen aan die ontwikkeling…en er zelf dus juist op achteruitgaan.
- De auteur van dit artikel is geen wetenschapper, ook geen econoom (vraag: is economie een wetenschap?), en evenmin bedreven in statistische methodes. Bovendien is wat u nu leest geen gedegen studie, maar een met behulp van beperkte gegevens samengesteld ‘commentaar’.
Wat ik in dit artikel probeer is met een hopelijk niet al te onverstandige kritische blik en een tikje ‘quick&dirty’ te kijken naar wat over het hieronder behandelde onderwerp zoal gezegd wordt en waar ik interessante gedachten, maar ook tegenstrijdigheden of inconsistenties meen te zien.
Dat alles in de hoop dat het iets bijdraagt aan de gedachtevorming over dit (en andere) onderwerpen. Of het allemaal een beetje klopt, dan wel of ik de plank volkomen missla…daar mogen anderen dan hun licht weer over laten schijnen.
Leesvoer…
- ‘Miljoenen werkenden zien beloning achterblijven’– FNV 2022
- ‘Daling aandeel arbeid voor rekening van werknemers’ – FNV-economen Jacob-Jan Koopmans en Tijmen de Vos in ESB – juli 2023
- Zelfde auteurs: ‘Lonen blijven sterk achter bij arbeidsproductiviteit’ – ESB, maart 2021
- Nog meer artikelen hierover op de FNV-pagina ‘Stop de scheefgroei’
- ‘Het is een mythe dat de cao-lonen achterblijven’– ESB maart 2021 – Raoul Leering (econoom bij de ING) en Laurens Harteveld van de AWVN
- De complexiteit en het ‘multi-interpretabele karakter’ van de AIQ wordt ook duidelijk in een rapport van SEO economisch onderzoek uit 2018, gemaakt in opdracht van de werkgeversorganisaties: ‘De AIQ in Nederland: een overzicht’
- FNV Factsheet Buffelboete
- Nieuwsbrief ‘Rode cijfers’ over ‘De economische puinhopen van Wilders’
1 Voor de Buffelboete kort en (heel) krachtig: kijk op https://www.youtube.com/watch?v=hKundN6diHs
2 “Miljoenen werkenden zien beloning achterblijven” blz.7
3 Paul de Beer in het voorwoord van ‘Loonstrijd en loonontwikkeling in Nederland’ (auteur Sjaak van der Velden, uitg. De Burcht 2016)
4 ‘De plaats van de vakbeweging in de toekomst’, blz. 26. Overigens beweert Teulings daar dat de APC indertijd is gepropageerd door – of all people – Milton Friedman, een van de goeroes van het neoliberalisme
5 https://www.rug.nl/hrm-ob/bloggen/blog-15-05-2014-de-flexibilisering-van-de-arbeid-en-de-arbeidsinkomensquote
6 “Na de loongolf in de jaren zestig en zeventig bereikte de aiq rond 1980 zijn voorlopig hoogste punt van boven de 80%. Na het loonmatigingsakkoord van Wassenaar, dat werd gesloten tussen werkgevers en werknemers en werd gesteund door de overheid met belastingverlaging, daalde de aiq weer richting de 70% in recente jaren.”( https://www.cpb.nl/de-nederlandse-economie-in-historisch-perspectief-economie )
7 Je moet voor 1965 geboren zijn om dat allemaal te hebben mogen meemaken, dus veel 60-minners weten dit alleen ‘van horen zeggen. ‘. Klik hier voor de tekst van het akkoord
8 Het begrip ‘arbeidstijdverkorting’ mocht van werkgevers destijds niet worden gebruikt, vooral om de concrete invulling flexibel in het bedrijfsbelang te kunnen inpassen.
9 Vgl. Maarten Keune/ Jelle Visser: ‘Nog steeds een mirakel? De legitimiteit van het poldermodel in de eenentwintigste eeuw’ – blz. 61
10 Zie de artikelenreeks over ‘doormodderen of durven’ op vakbondshistorie.nl
11 https://www.cbs.nl/nl-nl/longread/statistische-trends/2025/vacatures-en-werklozen-na-de-tweede-wereldoorlog?onepage=true
12 https://www.cbs.nl/nl-nl/longread/statistische-trends/2025/vacatures-en-werklozen-na-de-tweede-wereldoorlog?onepage=true . Andere CBS-cijfers hebben het over 194.000 mensen respectievelijk 482.000, dus we mogen niet enkele tienduizenden meer of minder kijken.
13 Peter Hein van Mulligen – Economische groei en het inkomen van Nederlanders – Publicatiedatum: 15-4-2021
14 Van Mulligen, idem
15 Feitelijk waren de cao-loonstijgingen al vanaf 1976 meer dan gematigd: 2% of minder.
