Eeuwenlang is het vervaardigen van textiele weefsels – met name op het platteland – een huisnijverheid. De manufactuur – een niet gemechaniseerd bedrijf waar door meerder werklieden arbeid wordt verricht – is meer een stedelijke aangelegenheid. In de achttiende-, maar vooral in de negentiende eeuw, concentreert de textielnijverheid zich in Twente en de Achterhoek (katoen) en in Noord-Brabant (wol). Tilburg ontwikkelt zich tot een industrieel centrum vooral door de textielindustrie. Alhoewel er gedurende de negentiende eeuw zo nu en dan sprake is van enig verzet tegen de slechte arbeidsomstandigheden is er onder de wevers en spinners eerst tegen het eind van de eeuw sprake van organisatie.
Het wolcentrum van de Republiek
In Tilburg is, naast de landbouw, vooral de textielnijverheid middel van bestaan. De groei van deze arbeidsintensieve bedrijfstak is vooral te danken aan een bevolking, die bereid is voor een laag loon lang te werken. Dankzij deze goedkope arbeid kan Tilburg in de zeventiende en achttiende eeuw uitgroeien tot ‘het wolcentrum van de Republiek’. Begin negentiende eeuw wordt Tilburg in een historisch-statistische beschrijving: “het grootste, volkrijkste en schoonste vlek der Meijerei, en een der levendigste en fraaiste vlekken van geheel Brabant” genoemd. De Tilburgse agglomeratie – dertien verspreidt liggende woonkernen – telt dan 8.500 inwoners.
In 1816 zijn, naast de 300 kleine weverijen, een negental grote manufacturen in bedrijf met gezamenlijk meer dan 1.750 mensen in dienst. Meer dan 1/5 van de gehele Tilburgse bevolking werkt bij- of voor deze grote manufacturen. Tilburg groeit naar 33.000 inwoners in 1889. Bijna de helft van de Tilburgse (mannelijke) beroepsbevolking – circa 3.600 personen – werkt in de textiel- en kledingindustrie. Hoe dominant dat is blijkt uit het feit dat de tweede beroepsgroep in grootte – de bouw – 785 werklieden telt en de derde beroepsgroep – de metaal – 630.
In 1850 is een grindweg naar de haven van Waalwijk nog voldoende voor de aanvoer van kolen. Twintig jaar later telt Tilburg 125 textielfabrieken met 53 stoomwerktuigen. Weliswaar werkt de meerderheid van de bedrijven nog zonder stoom, maar ondanks dat neemt Tilburg een unieke plek in: “Nergens in Nederland werd toen een dusdanige concentratie van arbeiders, stoomwerktuigen en pk’s in één plaats en in één soort fabrieken aangetroffen. Wat dat betreft stond Tilburg op een eenzame hoogte”.
In april 1827 leidt de aflevering van de eerste stoommachine in Tilburg voor de spinnerij en vollerij van Pieter van Dooren tot beroering. Het is een van de weinige verzetsbewegingen in Nederland tegen mechanisering. In een publicatie uit 1900 wordt het voorval als volgt beschreven:
“Het gevaarte bereikte de stad en de gemoederen waren in onrust; het was geen strike maar een oorlog, waarmede men dreigde. Men snelde des avonds naar buiten, niet enkel uit nieuwsgierigheid om het monster, dat het brood zou stelen, te zien, maar tevens om het te vernielen, te dooden, en men raapte keien en stukken hout langs de weg op, wierp die met kracht naar den ijzeren ketel, om hem te wonden, onbruikbaar te maken. De volksgeest uitte zich, wat hier zelden geschiedde, nu er het leven van afhing. Des avonds werden enige glasruiten verbrijzeld in den huize van Pieter van Dooren”.
Er zijn in de negentiende eeuw nog een tweetal arbeidsconflicten in Tilburg. In 1855 is er enige onrust bij de fabriek van Van Dooren. Enkele arbeiders beweren niet meer voor het gestelde loon te willen werken en gaan weg en keren niet weer. In 1864 vindt een staking plaats. Het gaat over loon. Door verscheidene werklieden is op zaterdagavond het werk neergelegd. Er wordt een compromis bereikt. De eis is het daggeld met 22 cent te verhogen. Ingestemd wordt met 12 cent.
De arbeidsenquęte van 1887 brengt schrijnend aan het licht onder welke erbarmelijke omstandigheden arbeiders moeten werken. Tilburg komt er in de enquęte naar verhouding goed af. De enquętecommissie zegt in het eindverslag: “dat de verstandhouding tusschen patroon en werkvolk zeer gunstig is”, anderen spreken van ‘gedwee’ en ‘gezeglijk’. We laten een geënquęteerde zelf maar spreken:
De geënquęteerde is in dit geval een arts. Verder kunnen er uitsluitend fabrikanten en enkele notabelen uit Tilburg worden gehoord. Ondanks de aanplakbiljetten met een oproep om gehoord te worden door de enquętecommissie durft geen enkele werkman te verschijnen. Er komen wel enkele anonieme brieven binnen. Deze brieven geven een ander beeld van kinderarbeid en arbeidstijden dan de fabrikanten de commissie doen geloven. De lonen zijn laag en de arbeiderstijden lang, soms zeer lang. In 1887 wordt fabrikant Mommers er van beschuldigd zijn arbeiders – waaronder kinderen – 16 tot 17 uur te laten werken. Mommers moet voor de enquętecommissie, na eerdere ontkenning en gedraai, de lange werktijden toegeven.
Het loon hoeft niet hoog te zijn is een onder de burgerij gangbare visie. De arbeiders hebben tenslotte een stukje land waarmee ze zelf in hun eerste levensbehoefte kunnen voorzien.
Eind achttiende- begin negentiende eeuw worden er een viertal ziekenbussen voor werknemers in de textielindustrie opgericht. Naast deze bussen bestaan er enige fondsen die nog stammen uit de gildetijd. De hulp bestaat uit ondersteuning bij ziekte, bij begrafenissen en ondersteuning van weduwen en wezen. De betekenis mag niet onderschat worden. Tussen de jaren 1830 en 1880 varieert het aantal leden tussen 375 en 820. Het zijn steunfondsen van en voor de werklieden zelf.
In de tweede helft van de negentiende eeuw komen er, op initiatief van de werkgever, fabrieksfondsen tot stand. Vervolgens ontstaat in 1888, op initiatief van de fabrikant A.L.A. Diepen, een bedrijfstakfonds voor de textielindustrie. Het verbetert de positie van de werknemers niet. De werkgevers zien er aanleiding in de fabrieksfondsen weer op te heffen en laten de financiering van het bedrijfstakfonds aan de werknemers over, die verplicht 1% van hun loon afdragen. De werkgevers, ontslagen van de verantwoordelijkheid voor hun ‘eigen’ fabrieksfonds kunnen volstaan met een vrijwillige donatie naar goeddunken.
In de laatste tien jaar van de negentiende eeuw breidt het machinale weven zich sterk uit. De kleine fabrieken zonder stoom verdwijnen en een aanzienlijk aantal thuiswevers raken werkloos. Vlak voor de eeuwwisseling is de textielindustrie vrijwel geheel gemechaniseerd.
Het is in die omstandigheid dat eind 1895 het R.K. Weversgilde ‘Sint Severus’ wordt opgericht. Door middel van een advertentie in de Nieuwe Tilburgsche Courant worden de wevers uitgenodigd voor een vergadering. De patroons verbieden hun werklieden naar de vergadering te gaan en/of lid te worden van de bond op straffe van ontslag. Desondanks zijn er meer dan 500 wevers op de vergadering aanwezig en worden er 165 lid van de bond. Binnen enkele weken zal dat aantal oplopen tot ruim 400. Het initiatief tot oprichting is buiten de geestelijkheid tot stand gekomen en deze waarschuwt dan ook in een advertentie tegen elke deelname aan de bond. Deze handelwijze zal kwaad bloed zetten en blijvend wantrouwen tegen de geestelijkheid veroorzaken, met als nevenwerking een gebrek aan vertrouwen in de werking van een katholieke vakorganisatie. Even lijkt het erop dat de werkgevers de verzoeken van de bond serieus nemen. Zo wordt de werkdag tot dertien uur bekort. Daar blijft het echter bij. In de jaren die volgen krijgt de bond taal nog teken van de fabrikantenbond en tracht zij tevergeefs op te treden als belangenbehartiger. Als bij een conflict met de firma Van Puijenbroek in Goirle St. Severus het standpunt inneemt dat de werklieden ten onrechte in staking zijn gegaan, treedt een grote groep textielarbeiders, onder leiding van B. Hutten, uit de organisatie.
Driemaal zal voor De Eendracht geen scheepsrecht zijn als op 20 mei 1906 een afdeling wordt opgericht in Tilburg door deze bij het NVV aangesloten bond. Reeds tweemaal eerder is er een afdeling opgericht. De eerste maal eind 1896. Door de druk van de katholieke geestelijkheid moet de afdeling alweer spoedig worden opgeheven. De tweede poging om een afdeling op te richten vindt zijn aanleiding in een conflict bij Van Puijenbroek in Goirle in 1904. Van Puijenbroek besluit eenzijdig dat de wevers in de zomermaanden nog maar drie dagen per week kunnen werken met uiteraard ook maar drie dagen loon. Tevens is aan de oudere wevers ontslag aangezegd. Na een staking van negen weken slaagt Dr. Ariëns uit Enschede er in om door bemiddeling de staking tot een goed einde te brengen. Aan het eind van het conflict belegt De Eendracht in Tilburg een openbare vergadering en ogenschijnlijk met succes. Dertig personen geven zich direct op als lid en enige tijd later is dat zelfs opgelopen tot zeventig. Tezelfdertijd komt ook Unitas opzetten. Deze interconfessionele organisatie wint snel in leden, onder meer door toetreding van Hutten en de uit St. Severus uitgetreden textielwerklieden. De populariteit van Unitas zal niet vreemd zijn aan het feit dat zij acties tegen fabrikanten voert, maar er is ook geen bemoeienis van een geestelijk adviseur.
Eind 1905 telt Unitas in Tilburg meer dan 1.400 leden. De afdeling van De Eendracht kan de concurrentie niet aan en wordt in maart 1905 opgeheven. Ook de derde maal zal de afdeling roemloos ten onder gaan, na een verloren conflict met de textielfabriek Wed. J.B. de Beer en Zonen in 1908. Het zal tot 1914 duren voordat voor de vierde maal een afdeling wordt opgericht. De afdeling die zowel Tilburg als Goirle omvat is ditmaal een blijvertje. Geruime tijd zal de afdeling slechts enkele tientallen leden tellen. In de jaren 1917-1919 zal De Eendracht in Tilburg-Goirle groeien tot bijna 700 leden.
In de zomer van 1907 wordt een loonconflict met de firma Wed. J.B. de Beer nog juist bijgelegd voor het tot een staking komt. De fabrikantenvereniging eist een verklaring van St. Severus en Unitas waarin ze afstand nemen van De Eendracht. Die verklaring komt er niet. De bonden treden gezamenlijk op tegen het bedrijf. In 1908 komt het wel tot een staking. Deze duurt van 20 mei tot 1 augustus. Opnieuw gaat het om een loonconflict, maar nu slaagt de fabrikantenvereniging er wel in een wig tussen de bonden te drijven. Na het einde van de staking mogen de leden van De Eendracht niet meer op de fabriek terugkeren en de fabrikantenvereniging weigert verder elk contact met deze bond. De fabrikanten spreken af om zo min mogelijk leden van De Eendracht in dienst te nemen. Gaandeweg ontstaat er bij de werkgevers de afspraak om geen personeel van elkaar over te nemen. Zo wordt loonconcurrentie voorkomen. De afspraak wordt door de jaren heen door de werkgevers redelijk nageleefd al wordt ze in tijden van krapte op de arbeidsmarkt ook geschonden. Als regel wordt iemand pas in dienst genomen, indien hij of zij tenminste vier weken werkloos is. Deze afspraak wordt onder de werknemers het ‘het zwart contract’ of ‘de zwarte lijst’ genoemd. De afspraak om onderling geen personeel over te nemen wordt tot na de Tweede Wereldoorlog gehandhaafd.
Om de katholieke textielarbeiders niet verloren te laten gaan voor de katholieke organisatie krijgt kapelaan L. Poell de opdracht de werklieden in de textielindustrie te organiseren. Poell kwijt zich ijverig van zijn taak en reeds in 1905 komt de R.K. Textielarbeidersbond ‘St. Lambertus’ tot stand. Kort na de oprichting van St. Lambertus sluit het inmiddels bloedeloze St. Severus zich bij deze bond aan, om in 1910 – het moment dat St. Lambertus een landelijke organisatie wordt – de afdeling Tilburg van deze organisatie te worden. Poell slaagt er door zijn optreden in deels het vertrouwen van de textielwerknemers in Tilburg terug te winnen.
In 1916 wordt een loonregeling afgesproken voor de spinnerijen. Een zelfde soort regeling voor de weverijen lukt echter niet en het afspreken van een CAO voor de gehele bedrijfstak al helemaal niet. De werkgevers willen in 1917 weer af van de loonregeling bij de spinnerijen. Er bestaat aan de zijde van de fabrikanten een absolute onwil om met de bonden verdere afspraken te maken. De gesprekken tussen de bonden en de fabrikantenvereniging worden door de laatste zoveel mogelijk getraineerd en als er dan van de zijde van de werkgevers uiteindelijk een voorstel komt is er vrijwel niets in terug te vinden van de verlangens van de bonden. De voorstellen van de bonden zijn: het verlagen van de werktijden tot 60 en 65 uur voor respectievelijk de weverijen en de spinnerijen; het verhogen van de lonen; zaterdagmiddag na vier uur vrij en enkele doorbetaalde vrije dagen. Alles overheersend in het conflict is echter; de erkenning van de bonden als vertegenwoordiger van de werknemers en als volwaardig gesprekspartner. De bonden voeren een ‘speerpuntenbeleid’ en kiezen daarvoor de goed georganiseerden bedrijven: Mutsaerts en Swagemakers-Bogaerts uit. Op 22 oktober start de staking bij deze twee bedrijven. Het antwoord van de werkgevers volgt twee dagen later door uitsluiting van de werknemers bij de andere fabrieken. Vanaf dat moment zijn 2.900 vakbondsleden en enige duizenden ongeorganiseerde werknemers bij het conflict betrokken. Het lijkt een slepende zaak te worden – bemiddelingspogingen van de zijde van de geestelijkheid stuiten af op de werkgevers – maar begin december komen er weer gesprekken tussen de bonden en de fabrikantenvereniging opgang. Waarom er nu wel gesproken kan worden is nooit echt duidelijk geworden. In moeizame onderhandelingen komt een eerste Collectieve Arbeidsovereenkomst (CAO) voor de Tilburgse textiel tot stand. De bonden worden in dit contract erkend als onderhandelingspartner.
Tussen 1930 en 1933 loopt de werkloosheid met sprongen op. In 1930 zijn er 900 en in 1932 ruim 3.500 werklozen in Tilburg. Tot 1935 blijft het aantal werklozen schommelen tussen 3.000 en 3.500.
Theo de jong – de latere voorzitter van ‘De Eendracht’ – werkte bij J.A. Blomjous, een textielfabrikant aan de Veemarktstraat:
“Wanneer Blomjous geen werk had, dan werd je naar huis gestuurd. Het was midden in de crisis en je moest elke dag stempelen voor een werkloosheidsuitkering. Je ging dan naar het kantoor van St. Lambertus, waar je bij de chef de bureau Piet de Becker de steunlijst moest invullen. Dat was in 1933”.
De slechte arbeidsmarktpositie is voor de werkgevers aanleiding regelmatig loonsverlagingen door te voeren. De werklozen zijn ook niet gelukkig met deze loonsverlagingen aangezien hun uitkering aan de loonhoogte is gekoppeld. De werkgevers kondigen een loonsverlaging af van 10%, welke wordt verminderd tot 5% na overleg met de bonden. Met name de werkloze leden van Sint Lambertus (met 4.000 leden veruit de grootste bond in Tilburg) maken scherp front tegen dit ‘akkoord’. Door St. Lambertus wordt een vergadering belegd om het resultaat van de bespreking voor te leggen aan de betrokken leden. Door enige duizenden werkloze leden wordt echter toegang tot de vergadering geëist. Geen kans wordt gezien om een oordelijke vergadering met de werkende leden te houden. Het betekent dat de leiding van St. Lambertus zonder verdere raadpleging van de leden instemt met de loonsverlaging. De Eendracht is niet akkoord gegaan, maar haar 220 leden leggen niet zo’n gewicht in de schaal en derhalve houdt deze bond zich wat afzijdig. Op 26 augustus leggen de textielarbeiders het werk neer in verzet tegen de loonsverlaging. De leiding van de staking ligt bij aanvang in handen van communistische en radicale leden van De Eendracht. De staking zal een maand duren en uiteindelijk 5.000 werknemers omvatten. De staking vindt sympathie en krijgt steun van de middenstanders en van andere katholieke arbeiders in Tilburg.
Het einde van de staking is nogal opmerkelijk. Bij de derde bemiddelingspoging van de burgemeester van Tilburg ontstaat een misverstand. In een door de stakers aanvaard voorstel van de burgemeester staat dat er nog over de loonregeling gesproken kan worden. Het gerucht dat staking zal worden beëindigd gaat dan rond en is niet meer te stoppen. Echter in het voorstel van de burgemeester zal door de fabrikanten nog het nodige worden gewijzigd. Op 26 september wordt het werk hervat, maar een gesprek over de loonregeling komt er niet. De afspraak dat er geen rancunemaatregelen zullen worden genomen worden vrijwel onmiddellijk geschonden. Alle stakingsleiders krijgen ontslag.
Het is het grootste sociale conflict wat de stad ooit gekend heeft. De namen van mensen als Jan Coolen en Sjefke Spijkers zijn voor altijd met deze staking verbonden.
De industriële werkgelegenheid in Brabant neemt na de Tweede Wereldoorlog gestadig toe. Echter niet in Tilburg. Naast de textielindustrie is er slechts sprake van een enkele grote onderneming zoals Volt. Tussen 1955 en 1965 bleef het aantal arbeidsplaatsen in de textiel vrij constant op 12.000. Werkloosheid bestaat nauwelijks. Medio jaren zestig staat slechts een honderdtal mannen als werkzoekende geregistreerd. In deze situatie zijn de buitenlandse arbeidskrachten, die verschillende bedrijven weten aan te werven, dan ook meer dan welkom.
De velen sluitingen die in de jaren zestig en zeventig in de textielindustrie plaatsvinden, leiden nauwelijks tot sociale acties. Ten tijde van de eerste sluitingen ligt elders het werk nog voor het oprapen. Omstreeks 1970 is het aantal werklozen opgelopen tot 1.120. Het zal oplopen tot meer dan 10.000 in het begin van de jaren tachtig. De sluiting van de grote textielfabrieken in Tilburg is een drama. Het geringe verzet maakt de ingreep voor vele werknemers niet minder indringend. De bekende firmanamen van Dooren, Dams, Diepen, Enneking, Kerstens, Mutsaers, Swagemakers ze worden één voor één geschiedenis.
In Swagemakers Bogaerts staat de tragiek welhaast model voor de gehele sector. Het is het verhaal van wijzigende markten, samenwerking en fusie, ontbinding en overnamen, verkeerde beslissingen, inkrimping, sanering en uiteindelijk de complete sluiting en dat terwijl het in 1970 zo hoopvol is begonnen met een sociaal experiment. Net als het experiment goed loopt, stort in de zomer van 1972 de textielmarkt in. Er wordt steun gevraagd aan de overheid. De minister weigert dit. De afdeling kamgaren gaat dicht. Op de afdeling strijkgaren wordt het experiment voortgezet. Het experiment welke als kern heeft het ontwikkelen van werkoverleg en daarin de werknemers zo goed mogelijk te informeren en te betrekken bij het reilen en zeilen van de fabriek, werpt al snel resultaten af in verbeteringen in de bedrijfsvoering. De situatie van het bedrijf wordt echter slechter. Opnieuw wordt er steun gevraagd in Den Haag, nu echter om de levensvatbaarheid van het bedrijf te verhogen. De steun komt er, maar de prijs is dat de overlegstructuur overboord moet. De steunverlening zal op termijn niet baten. Het afschaffen van de overlegstructuur geeft al op korte termijn negatieve resultaten. Het reddingsplan dat door de werknemers zelf, met steun van de bonden, is opgesteld krijgt geen enkele kans. Swabo voegt zich in de droeve rij van gesloten bedrijven.
Deze trieste rij is allerminst volledig. Van de circa 18.000 werknemers in 1958 zijn er in 1978 nog 1.200 over. Vele werknemers in de textiel kregen meerdere keren de boodschap dat helaas……….. Sommige van hen zelfs zes, zeven keer.
De dominante rol van de textiel is alweer geruime tijd uitgespeeld. De rol van het grootste bedrijf werd eerst overgenomen door de werkplaats van de NS en vervolgens door Volt die de rol alweer heeft moeten overdoen aan de KUB. Nieuwe werkgelegenheid kwam erbij: Van Doorne’s Transmissie, IFF, maar toch vooral van buiten de industrie in de dienstverlenende sector. Tilburg is daarmee voor goed veranderd het beeld van de vele fabrieksschoorstenen – waarvan Bekkers in zijn feestrede in 1956 nog getuigde – bestaat niet meer.
© Dik Nas/Vakbondshistorische Vereniging
oktober 2000
Henk van Doremalen, De boeiende historie van Tilburg, de Tilburgers en hun strijd om het bestaan= in: Ach lieve tijd (Zwolle 1994)
Henk van Dorenmalen, De handen ineen. Geschiedenis van 100 jaar vakbeweging in Tilburg (Tilburg 1996)
Joost van Genabeek, Met vereende kracht risico=s verzacht (Amsterdam 1999)
Jacques Giele, Een kwaad leven Deel 3 (Nijmegen 1981)
P. Kolenberg, In de hoek waar de klappen vallen (Goirle 1980)
Prof. Dr. Ir. H.W. Lintsen (hoofdred.), Geschiedenis van de techniek in Nederland. De wording van een moderne samenleving 1800-1890. Deel VI. Techniek en samenleving (Zutphen 1995)
Bart van Pelt, Herinneringen uit Brabant van een socialist en vakbondsman in: Jaarboek voor de geschiedenis van socialisme en arbeidersbeweging in Nederland 1980 (Nijmegen 1981)
Dr. A.L. van Schelven, >Schering en inslag in historisch perspectief. Schets van een geschiedenis van de Nederlandse textiel- en confectie-industrie, 1850-1980′ in: Textiel-, kleding-. Leder-, schoen- e.a. lederwarenindustrie. Een geschiedenis en bronnenoverzicht (Amsterdam 1993)
Dr. A.J.M. Wagemakers, Buitenstaanders in actie. Socialisten en neutraal-georganiseerden in confrontatie met de gesloten Tilburgse samenleving 1888-1919 (Tilburg 1990)