Het geheugen van de vakbeweging

Paul de Beer tijdens zijn slotrede (foto de Burcht)

Bij het afscheid van Paul de Beer….

‘Polderen en strijden’: een conferentie en een boek

Voor wie de nu volgende tekst selectief wil lezen: via de inhoudsopgave is ‘shoppen’ mogelijk. Dat kan ook in de pdf-versie.

Inhoudsopgave

Inleidend
  De ‘tijdlijn’ van ‘Polderen en strijden’ (1)
Acties en de opkomst van ‘organizing’ in Nederland
  De ‘tijdlijn’ van ‘Polderen en strijden’ (2)
2010 en later: toch weer die pensioenen…
Polderen…doel of middel?
  De ‘tijdlijn’ van ‘Polderen en strijden’ (3) 
Polderen: hoe zit het eigenlijk met de dijken?
Wetenschap en vakbeweging: wie trekt de lessen?
  Waarom alleen FNV? 
Sluitstuk: Tuur Elzinga en Paul de Beer
Concluderend

Inleidend

Op 6 november 2024 gaf Paul de Beer zijn laatste rede als Henri Polak hoogleraar voor arbeidsverhoudingen. Daarin maakt hij de balans op van de Nederlandse vakbeweging in de eerste 25 jaar van de ‘nieuwe’ eeuw.
Zijn toespraak was het sluitstuk van de conferentie ‘Vakbeweging en wetenschap’. Een keur aan hoofdrolspelers blikte daar terug op sleutelmomenten uit de geschiedenis van de Nederlandse vakbeweging tussen 2000 en 2024. Wetenschappers reflecteerden op deze gebeurtenissen en droegen leermomenten aan.

Ruim een half jaar later zijn de diverse bijdragen gebundeld tot een boek. In dit artikel een – selectieve en opiniërende – bespreking.
‘Selectief’ niet alleen omdat slechts een deel van sprekers en onderwerpen aan de orde komt: wie daar volledig zicht op wil hebben kope en leze het boek1.
Wel selectief, omdat de vele en diverse onderwerpen, invalshoeken en analyses in veel meer opzichten prikkelden tot beschouwing en kritisch commentaar dan binnen het bestek van een, toch al veel te lang artikel mogelijk is.
Ter voorkoming van misverstanden: deze bespreking weerspiegelt uitdrukkelijk de persoonlijke perceptie en mening van de auteur. Wie daarover in discussie wil: doe het vooral!

De bundel ‘Polderen en strijden’ volgt de levendige opzet van de conferentie. Een enkele jaren bestrijkende, kort toegelichte tijdlijn, wordt steeds gevolgd door een gesprek van Paul de Beer met een hoofdrolspeler uit die periode. Met daarna een reflectie op de besproken thematiek uit wetenschappelijke hoek.

Wie de uitgelichte gebeurtenissen turft, ziet een duidelijk overwicht van ‘strijden’ – vijf hoofdstukken – boven ‘polderen’ – twee keer.
Dat lijkt redelijk illustratief voor de vakbondsgeschiedenis van de voorbije 25 jaar, waarin actie en conflict vaker en sterker gespeeld hebben dan overleg en samenwerking.

De ‘tijdlijn’ van ‘Polderen en strijden’ (1)

2000-2004:

2002 – bouwvakstaking
2003 – loonmatigingsakkoord
2004 – pensioen- en AOW-acties
2004 – VUT-akkoord

2005-2010:

2005: Agnes Jongerius 1e vrouwelijke FNV-voorzitter
2005: oprichting Alternatief Voor Vakbond (AVV)
2005: start organizing
2007: cao-voor remplaçanten (ZZPers)
2009-2010: acties van de schoonmakers

Acties en de opkomst van ‘organizing’ in Nederland

Strijdende schoonmakers, onderwijzers, werkenden in distributiecentra, platformwerkers, grondpersoneel op Schiphol. En zij waren niet de enige groepen die strijd leverden. Van buschauffeurs en treinpersoneel tot zorgmedewerkers, metaalarbeiders en apothekersassistentes en anderen: vakbondsacties in tal van bedrijven en sectoren waren aan de orde van de dag.
Een nieuwe vakbondsterm maakt vanaf 2005 naam, en komt ook aan de orde in de Burcht: organizing.

Gevoelsmatig zijn er méér acties dan vroeger, al tonen de harde CBS-cijfers op het eerste zicht vooral enorme uitzwaaiers tussen het ene jaar en het andere. Toch is de stakingstrend (de rode stippellijn in de grafiek hieronder) tussen 2002 en 2024 inderdaad stijgend, zowel gemeten naar het aantal stakingen (‘geschillen’) en het aantal betrokken werkenden, als op het aantal ‘verloren arbeidsdagen.’ Qua aantal verloren arbeidsdagen en aantal betrokken werknemers ligt de piek in 2019, qua aantal stakingen (‘geschillen’) in 2023.

Stakingstrend 1990 -2024 (Cijfers CBS)2 (klik op grafiek om in te zoomen)

stakingstrend -aantalstakingen
stakingstrend -aantal werknemers
stakingstrend -arbeidsdagen

Via een video horen we Ron Meyer, een van de organizingpioniers bij de FNV, erover vertellen, waarna Saskia Boumans, de opvolger van Paul de Beer als directeur van de Burcht, meer wetenschappelijke duiding geeft.

Dat begrip organizing is rond 2005 komen overwaaien uit – met name – de USA, waar het sinds de jaren ’80 in zwang was gekomen. Bekend voorbeeld is de campagne ‘Justice for janitors, onder aanvoering van de Service Employees International Union (SEIU) 3.
In de Verenigde Staten was en is het ‘organiseren’ van minimaal 30%4 van werknemers in een bedrijf, anders dan in Nederland, een cruciale voorwaarde om rechtsgeldig als vakbond in een bedrijf erkend te worden en collectieve onderhandelingen te mogen voeren.
Een belangrijk verschil, wat helpt verklaren dat binnen de Nederlandse vakbeweging organizing méér is dan een instrument om nieuwe leden te werven. Het is niet in de laatste plaats een manier om de organisatiemacht van werkenden en hun vakbonden te vergroten. Ledenwinst is daar één, maar niet het enige onderdeel van.

Het 6-november verhaal van Ron Meyer over organizing doet echter de wenkbrauwen fronsen. Hij typeert ‘leiderschap’ als leidend principe van organizing. En de definitie van organizing zelf, zo stelt hij, is ‘het verantwoordelijkheid nemen voor anderen om te komen tot gezamenlijke vooruitgang in onzekere tijden.’ Dit gebeurt onder verwijzing naar een van de organizing-pioniers in Amerika, Marshall Ganz. Meyer voegt er ter verduidelijking aan toe dat leiderschap niet iets is dat je voor jezelf doet, maar voor je achterban. Kortom: de leider staat centraal, en realiseert vooruitgang voor (cursief JV) zijn achterban.
Deze opvatting, waarin een leider verantwoordelijkheid neemt voor zijn achterban is typerend voor de zogeheten service-union, de dienstverlenende vakbond, en de facto de tegenhanger van organizing.
Kenmerkend voor een leider in de organizing methodiek is dat hij/ zij de achterban in beweging weet te krijgen om gezamenlijk verbeteringen tot stand te brengen: niet voor, maar door en samen met de andere werkenden.

Twee plaatjes uit een in 2007 aan kaderleden van de AbvaKabo gegeven presentatie over organizing illustreren het verschil.

Service Union (‘voor’ de achterban)
Organizing Union (door en samen met de achterban)

Als we nagaan wat Marshall Ganz gezegd heeft over organizing en leiderschap, bemerken we dat Meyer enkele cruciale woorden heeft overgeslagen. Twee citaten, waarin de ontbrekende woorden vetgedrukt zijn:

  • “Organizing is leadership that enables people to turn the resources they have into the power they need to make the change they want.5
  • “Leadership is accepting responsibility for enabling others to achieve shared purpose in the face of uncertainty.6

Het verschil gaat verder dan die woorden alleen. In essentie gaat het om een verschillend vakbondsconcept, de zaakwaarnemende versus de activerende vakbeweging7.
Het activerende Organizingmodel plaatst vakbondsbestuurders en leiderschap in een fundamenteel andere rol dan het dienstverlenende Zaakwaarnemersmodel.

Twintig jaar organizing in Nederland vraagt om lessen-trekken. Toch kwam dat op 6 november niet echt uit de verf, behalve indirect later op de dag, bij het thema ‘grassroots’ bewegingen. Als voorbeeld van die laatste geldt PO in actie.

In de laatste alinea van haar reflectie op organizing draagt Saskia Boumans twee concrete leerpunten aan, namelijk dat ‘ons neerleggen bij het bestaande niet langer een levensvatbare optie is’ en dat ‘de taak van de vakbeweging meer is dan het afvijlen van de scherpe randjes’.

Het is de vraag of en in hoeverre de vakbeweging zich die leerpunten, 20 jaar na de start van organizing, heeft eigen gemaakt. Dat lijkt – gegeven de handelwijze rond AOW-leeftijd en pensioenstelsel – niet structureel het geval.

In het verlengde daarvan rijst dan ook een andere vraag: hoe verbreed en verdiep je het nog wankele draagvlak voor organizing en andere vormen van ‘activerend vakbondswerk’?
Dat vereist het verder evalueren van de ervaringen met organizing, en tevens antwoord op vragen als:

  • wat zijn belangrijke factoren om via organizing geboekte successen en organisatiekracht te bestendigen en te borgen? Niet alleen (actie)resultaat – ‘oorlogswinst’ – maar ook duurzame ledengroei?
  • hoe bereik je dat de voor organizing zo belangrijke ‘natuurlijke leiders’ niet mettertijd zelf afglijden tot het oude type, geïnstitutionaliseerde leiders, dat zich eerder om de eigen (machts)positie bekommert dan om de achterban?
  • Hoe doorbreken we het beeld van de vakbeweging bij werknemers als externe partij, als relatieve buitenstaander? De huidige methode, met professionele organizers, doet dat vaak onvoldoende. Die aanpak kost bovendien veel inzet van mensen en middelen, en is mede daarom minder breed toepasbaar dan wenselijk.

Meer dan verheugend is dat de Burcht op 16 september 2025 een bijeenkomst over worker-to-worker organizing heeft georganiseerd, waar juist die laatstgenoemde vraag aan de orde is gekomen. Dat gebeurde tijdens een ‘samenspraak’ van mensen uit verschillende netwerken: oudere vakbondsactivisten, actieve kaderleden, organizers van FNV en CNV, onderzoekers.
Een in potentie ijzersterke formule om de ‘lerende kant’ van vakbondswerk in de toekomst meer gestalte te geven!

 

 

De ‘tijdlijn’ van ‘Polderen en strijden’ (2)

2010-2012

2010: voorlopig akkoord herziening pensioenstelsel
2011: definitief pensioenakkoord
2011: oprichting Wetenschappelijk Bureau voor de Vakbeweging
2011-2012: crisis in de FNV, kwartiermakers gaan aan het werk en de ‘nieuwe vakbeweging’ wordt geboren.
2012: Ton Heerts fungeert als interim-voorzitter, en maakt de instelling van het Ledenparlement mee.

2013-2017

2013: Mondriaanakkoord
2013: staking pakketbezorgers PostNL
2013: eerste verkiezingen FNV Ledenparlement
2014: Kunstenbond wint bij het Europese hof: minimumtarieven voor schijnzelfstandigen toegestaan
2015: de ‘fusie FNV’ gaat van start en Han Busker wordt in 2017 de eerste gekozen voorzitter
2015: acties Young & United tegen minimumjeugdloon
2017: PO in actie

2010 en later: toch weer die pensioenen…

Agnes Jongerius is er niet echt blij mee: haar naam als eerste vrouwelijke FNV-voorzitter is onlosmakelijk verbonden geraakt met de pensioenproblematiek en de daaruit voortvloeiende bijna-implosie van de FNV.

Haar voorganger Lodewijk de Waal mag het debacle van 2010 en daarna bespaard zijn gebleven en hij kon zich optrekken aan de 300.000 mensen die hij op het Museumplein toesprak, maar ook toen ging het over de oudedagsvoorziening, zij het dan vooral in de vorm van VUT en prepensioen. Overigens signaleerde Mathijs van de Sande in zijn ‘wetenschappelijke reflectie’ terecht, dat zeker 50.000 van die 300.000 demonstranten afkomstig waren van de Dam, ofwel: van de brede actiecoalitie ‘Keer het tij’, die het kabinet Balkenende over de volle inhoudelijke breedte bestreed.

Terugblikkend was Agnes Jongerius ervan overtuigd dat werknemers béter af waren geweest met het Pensioenakkoord van 2012 dan met dat van nu, vooral omdat destijds het ‘wisselgeld’ in de vorm van een hogere AOW-uitkering er nog bij inbegrepen was.

Reflectant Coen Teulings, destijds hoogste baas van het Centraal Planbureau en lid van de SER, benadrukt dat gedane zaken geen keer nemen, maar dat naar zijn mening het nieuwe pensioenstelsel…slecht en onnodig is. Althans vanuit werknemers bekeken. Want, zo stelt hij, er is één groep belanghebbenden die het stelsel omarmt: de verzekeringssector, die dan ook vasthoudend en effectief druk heeft uitgeoefend om dit voor elkaar te krijgen.

Polderen…doel of middel?

De polder komt er in deze bundel relatief mager af. Het pensioenakkoord uit 2011 is nooit doorgevoerd, en het akkoord van 2019 kwam op 6 november vooral voorbijrollen vanwege zijn, in de ogen van Coen Teulings, minder positieve kanten.

Het type polder waarvoor Lodewijk de Waal ooit de Bertelsmannprijs kreeg, komt aan bod via het ‘Mondriaanakkoord’ uit 2013. Daarover komt de huidige FNV-toezichthouder Ton Heerts te spreken. Hoogleraar Romke van der Veen reflecteert niet alleen hierop, maar ook op het fenomeen ‘sociaal akkoord’ in zijn algemeenheid.

In beide bijdragen lijken sociale akkoorden eerder te fungeren als doel op zichzelf dan als middel om werknemersbelangen te behartigen.
Wie terugblikt op het veel bejubelde ‘prototype’ van de polder, het akkoord van Wassenaar, ziet dat bij de opbrengst daarvan voor werknemers nog steeds vraagtekens kunnen worden gezet: wel rendementsherstel en loonmatiging, maar een werkloosheid die pas in 1990 onder het niveau van 1982 zakt8. Een dergelijke kritische blik past ook bij het Flexakkoord van 1996 en het sociaal akkoord over VUT en prepensioen uit 2004. In alle gevallen ging vooral de ‘tegenpartij’ – werkgevers, kabinet – aan de haal met de opbrengst.
Een reden om meer niet meer te polderen en geen centrale afspraken meer te maken?
Nee, maar het bevestigt wel de noodzaak om duidelijke lessen te trekken op proces, inhoud en verdere uitvoering, die verder gaan dan de constatering dat overheid en werkgevers maar al te vaak ‘onbetrouwbare partners’ blijken. Dat gebeurde op 6 november onvoldoende: een opdracht voor de toekomst?

De ‘tijdlijn’ van ‘Polderen en strijden’ (3)

2018-2024

2019: akkoord over pensioenstelsel
2019: nationale onderwijsstaking
2019: nationale ziekenhuisstaking
2021: SER-advies op basis van commissie Borstlap erkent doorgeschoten flex
2018-2019: acties en rechtszaken Deliveroo: FNV wint
2022: reeks stakingen (buschauffeurs, ziekenhuizen, gemeenteambtenaren, banken…)
2023: staking DC Albert Heijn
2024: stakingen voor definitieve RVU (zwaar werkregeling)

Polderen: hoe zit het eigenlijk met de dijken?

Een aspect waarvoor bij de vakbeweging niet veel aandacht lijkt te bestaan, is de impact van de wereld buiten Nederland op de polder. In welke mate laten grote bedrijven, voorop BigTech en private equity zich nog iets gelegen liggen aan wat op de Bezuidenhoutseweg of elders in den Haag wordt afgesproken?

Machtige multinationals (MNO’s) zijn geen nieuw verschijnsel. En hun grote invloed op wat in Den Haag en omstreken besloten wordt is genoegzaam bekend. Dat gaat van vriendelijk via een omvangrijk lobby-apparaat tot onvriendelijk, door Nederland te verlaten, fabrieken te sluiten, het hoofdkantoor te verplaatsen of het kapitaal elders te ‘parkeren’.

In 1985 constateert onderzoeksbureau SOMO nog hoe ook MNO’s ‘hangen’ aan nationale overheden en de daaraan verbonden instituties9. Niet uit idealisme, maar uit puur eigenbelang.
Dit lijkt de laatste jaren te veranderen. Een verschuiving, met BigTech voorop, die in een stoomversnelling komt door de escalerende geopolitieke machtsstrijd. En door de bijbehorende ontmanteling van internationale instituties en afspraken, die de naoorlogse wereld – overigens vooral in het globale noorden – tot een relatief stabiel systeem maakten.

Geconfronteerd met de grote macht van multinationals, Big Tech, internationaal opererende private equity en geopolitieke woelingen enerzijds en anderzijds het feit dat de natiestaat daar nauwelijks greep op heeft, kun je je afvragen wie anno 2025 in Nederland de baas is. En in het verlengde daarvan in hoeverre ‘de polder’ achter de ogenschijnlijk stabiele voorgevel tot in zijn fundamenten is uitgehold: de wetgeving en de instituties staan er nog wel, maar is het meer dan een façade?

Wetenschap en vakbeweging: wie trekt de lessen?

In 2020 publiceerden Paul de Beer en Peter van der Valk de resultaten van een verkennend onderzoek onder de titel ‘Effectief vakbondswerk?10
Een van hun adviezen: ‘ontwikkel je tot een lerende organisatie’. In de bespreking van deze studie op vakbondshistorie.nl valt te lezen: “Helaas zijn ‘zelfreflectie’ en ‘leren’, geen wezenskenmerken van – laat ik me beperken – de FNV. Niet voor niets is vaker geconstateerd dat die de neiging heeft inhoudelijk-strategische uitdagingen en debatten te ontlopen en de wezenlijke problemen via organisatorische en financiële kunstgrepen voor zich uit te schuiven.”
Tijdens de conferentie op 6 november 2024 zagen we zowel van vakbondskant als vanuit de wetenschap wederom pogingen tot het ‘trekken van lessen’.
Toch wordt bij lezing van de in juni 2025 verschenen bundel duidelijk hoe mager het leervermogen eigenlijk nog steeds is, ook 4 jaar na verschijning van ‘Effectief vakbondswerk?’.
Extra jammer was dat de aanwezige wetenschappers hier weinig aan toe wisten toe te voegen.
Hun reflectie bleef – uitzonderingen daargelaten – veelal beperkt tot relatief open deuren als ‘de vakbond moet zich met platformwerk bezighouden’, ‘de taak van de vakbeweging is meer dan het afvijlen van scherpe randjes’, ‘grassroots-groepen zijn en blijven belangrijk voor de vakbeweging’.

Hier lijkt zich de gedurende tientallen jaren gegroeide afstand tussen vakbeweging en wetenschap te wreken. Waar wetenschap en vakbeweging lang geleden regelmatig ‘dicht op elkaar’ zaten en vele academici niet alleen geïnteresseerd waren in arbeidsverhoudingen, arbeidersbeweging en vakbonden, maar daar ook in de praktijk bij betrokken werden, komt deze vervlechting en kruisbestuiving anno 2025 nog maar zelden voor.
Op vakbondsbijeenkomsten tref je weinig wetenschappers, en omgekeerd is ook de weerslag van activiteiten en publicaties van het Wetenschappelijk Bureau voor de Vakbeweging op het denken en doen van de vakbeweging zelf gering.

Dat kan veranderen en dat moet veranderen. De al genoemde bijeenkomst over worker-to-worker organizing in september 2025 was een aanzet. Laten we hopen dat er nog vele van dit soort initiatieven volgen. En dat ook meer wetenschappers buiten de muren van hun instituten treden en de dagelijkse sores van de vakbeweging weer ‘aan den lijve’ leren ervaren.

Waarom alleen FNV?

Opvallend is in alle zeven ‘casussen’ FNVers worden opgevoerd als hoofdrolspelers en spreker. Op zichzelf zelf al voer voor wetenschappelijke reflectie: waar was de rest van de vakbeweging in de voorbije 25 jaar? Niet afwezig, en zeker ook niet onzichtbaar, maar blijkbaar steeds weer overvleugeld door ‘grote broer’ FNV, en dan niet alleen in de Bondsraadzaal van de Burcht op 6 november 2024.
Misschien een gevalletje van ‘wie betaalt, bepaalt’? De FNV is het enige smaldeel van de vakbeweging dat het Wetenschappelijk Instituut (mede)financiert…
Maar het lijkt ook een teken aan de wand voor de andere centrales, dat de FNV na 1980, en ondanks regelmatige interne strubbelingen en dalende ledentallen, vrijwel altijd meer dan 60% van het totale aantal vakbondsleden wist te trekken, en alleen al daardoor blijvend dominant is in het vakbondslandschap.
Toch wil dat niet zeggen dat de Nederlandse vakbeweging ‘alleen maar’ FNV is, zeker niet. Dat maakte het ontbreken van ‘andere geluiden’ op 6 november 2024 jammer, zeker als we proberen te leren van en te reflecteren op de voorbije (bijna) 25 jaar.

Sluitstuk: Tuur Elzinga en Paul de Beer

Een gesprek met Tuur Elzinga, toen nog FNV-voorzitter, en de afscheidsrede van Paul de Beer, toen aftredend als directeur van Burcht, sluiten de bundel – en de conferentie – af.
Elzinga doet tijdens dit gesprek iets wat in vele beleids- en congresnota’s node mist: hij zet, weliswaar in grote lijnen, een heldere schets neer van door neoliberaal aandeelhouderskapitaal gedomineerde maatschappelijke verhoudingen. In hun huidige gedaante, maar óók in historisch perspectief, en zonder daarbij de rol van de vakbeweging – vaak meebuigend – te ontkennen of te bagatelliseren. Bovendien geeft hij ook aan welk soort vakbond nodig is om succesvol in die hedendaagse verhoudingen te opereren. Weg van de over-geprofessionaliseerde organisatie, bouwen aan een maatschappelijke tegenmacht die zijn fundament heeft in de initiatieven van onderop en op de werkvloer.
Wat hij in het licht van de recente ontwikkelingen misschien verkeerd inschatte, was het draagvlak voor deze analyse binnen de FNV. De stelling: “we hebben dat binnen de FNV in ons denken echt omgedraaid…de macht van onderop opbouwen” is helaas een te optimistische beoordeling.

Wie de FNV van na 2012 niet alleen van de buitenkant bekijkt, bemerkt al snel een scala aan vaak tegengestelde meningen en visies, maar geen heldere koers. Ook de kwartiermakers van 2012, die de imploderende FNV moesten redden, boden géén heldere visie en kompas, maar vooral een verandering in structuur. Daarna representeerden het veelal uit oud ‘gestaald kader’ bestaand ledenparlement, noch de diverse besturen, de door Elzinga geschetste ‘omdraaiing in denken’.
Het bleken steeds verder van de ‘gewone’ werkenden afstaande, om de macht strijdende organen. Ook de keuzes en ‘modus operandi’ van Lodewijk Asscher en Ton Heerts als mannen die ‘orde in de chaos’ moeten brengen wijzen niet in de door Tuur Elzinga gewenste richting. Voor de ‘tegenmacht van onderop’ die hij over tien jaar hoopt te zien, zal nog veel werk verzet moeten worden!

In zijn afsluitende rede schetst Paul de Beer een positief beeld van ‘de veerkracht van de vakbeweging’, van het vermogen zich aan te passen aan veranderende omstandigheden.
Hij noemt ook een aantal keerzijdes van die flexibiliteit.
Toch ontbreekt hierbij een wezenlijk aspect. Het vermogen, of beter: de noodzaak tot ‘aanpassen’ aan veranderende omstandigheden kan niet worden losgezien van de structureel sterk reactieve attitude van de vakbeweging in Nederland. Activiteiten, zeker die in de polder, zijn in veel gevallen een antwoord, een reactie, op plannen en agenda van regering en werkgevers. Die attitude is de voorbije 25 tot 30 jaar vaak dominant geweest, en resulteerde dan in een onvermijdelijk ‘meebuigen’ om, in de bewoordingen van Saskia Boumans, er de scherpe kantjes vanaf slijpen.
Een agendasettende vakbeweging zou minder vaak gedwongen worden tot de handelwijzen die Paul de Beer als keerzijden van de flexibiliteit beschrijft. Hij zou, vaker dan thans gebruikelijk, juist kabinet en werkgevers in de reactieve rol kunnen drukken. Het kan de vakbeweging helpen de leerpunten die Saskia Boumans in haar bijdrage formuleert, dat ‘ons neerleggen bij het bestaande niet langer een levensvatbare optie is’ en dat ‘de taak van de vakbeweging meer is dan het afvijlen van de scherpe randjes’ meer structureel te realiseren.

Toch prijst de Beer de geboekte resultaten: “…zonder de invloed van de vakbeweging zouden meer ingrijpende hervormingen zijn doorgevoerd en zou Nederland een stuk verder zijn opgeschoven in de richting van een liberale arbeidsmarkt en verzorgingsstaat11.”
Hoewel een ‘wat als’-redenering zelden opgaat, past hier toch enige nuance. Want Nederland is in veel opzichten verder opgeschoven in de liberalisering van zijn arbeidsmarkt én in het terugdringen van de verzorgingsstaat van de jaren ’60 tot ’80 dan veel ons omringende landen. Merijn Oudenampsen stelt in zijn bijdrage aan ‘Positie en strategie vakbeweging’12: “Zo is de verzorgingsstaat in Nederland veel sterker teruggedrongen dan in vergelijkbare OESO-landen.“
Weinigen zullen verder betwisten dat Nederland ook Europees kampioen flexwerken is.
De te beantwoorden vraag is in hoeverre de ‘flexibele’ polderbetrokkenheid van de vakbeweging in de voorbije 25 jaar deze ontwikkeling heeft geremd, dan wel juist mede mogelijk gemaakt.

Concluderend

De conferentie en de daarop gebaseerde bundel leveren een grote hoeveelheid boeiend materiaal, en zijn gegoten in een levendige vorm. Maar als ‘balans’ van de voorbije 25 jaar is het aan de magere kant.

Van vakbewegingszijde waren er een aantal voorspelbare uitingen (Jongerius en Heerts), een enkele stevige uitglijder (Meyer) en een stuk of wat sprankelende voorbeelden van potentiële revitalisering (PO in actie, het vakbondswerk in distributiecentra en met platformwerkers).
In die laatste categorie – sprankelend – valt, voor sommigen misschien onverwacht, ook de bijdrage van Tuur Elzinga. Dat geldt althans voor zijn analyse, die helaas tegelijk ook laat zien dat de kloof tussen visie en praktijk soms erg groot – té groot – kan zijn.

Helaas was, als je het gebeuren van 6 november 2024 nog eens naleest, vooral de wetenschap tijdens de conferentie niet op zijn sterkst. De wetenschappelijke analyse, reflectie en vooral het ‘leren van’ bleven te vaak in dusdanig observaties-op-afstand steken dat de meerwaarde gering was.

Wellicht ligt daar de mooie uitdaging voor de nieuwe directeur van de Burcht?

Jan Verhagen
Oktober 2025


1 ‘Polderen en strijden’ – Redactie: Paul de Beer, Ewout van den Berg, Lisa Berntsen, Rein de Sauvage Nolting – Amsterdam 2025
2 https://www.cbs.nl/nl-nl/cijfers/detail/71097ned
3 Zie voor een heldere studie over organizing in Amerika én in Nederland: Sprenger/ Van Klaveren ‘Organising binnen
de Nederlandse arbeidsverhoudingen’ (Amsterdam 2009)
4 https://electionbuddy.com/blog/2023/01/13/how-does-a-union-win-a-workplace-election/ Ook het getal 50% wordt wel genoemd.
5 https://commonslibrary.org/organizing-people-power-change/
6 https://leadingchangenetwork.org/our-approach-to-change/
7 Meer over activerend vakbondswerk in de pdf-versie van een artikel hierover in Zeggenschap (2018)
8 https://opendata.cbs.nl/#/CBS/nl/dataset/37840/table
9 ‘Onderzoeksgids Multinationale Ondernemingen’- 2e druk – Amsterdam 1985, blz. 140 e.v.
10 Paul de Beer en Peter van der Valk – ‘Effectief Vakbondswerk’- Amsterdam 2020
11 ‘Polderen en strijden’, blz. 166
12 ‘Positie en strategie vakbeweging’- redactie Saskia Boumans en Wim Eshuis – Amsterdam 2018 – blz. 11