Het geheugen van de vakbeweging

Jan Kalter – Opstand en ondergang van de VEENARBEIDERS, boekomslag


Recensie

Opstand en ondergang van de veenarbeiders in Zuidoost-Drenthe – 1860-1921

Vedder had gelezen over het wanhopige protest van de turfstekers tegen
de gedwongen winkelnering en hun mensonwaardig bestaan
in de plaggenhutten: “Hebben die mensen echt petten van hout?
En dan te bedenken dat Theo zonder zijn tussenkomst
waarschijnlijk ook in het veen terecht was gekomen ….
”.
Thomas Rosenboom, Publieke werken,  p. 120

De noordelijke provincies zijn getekend door de turfwinning. Je ziet het in de structuur van het landschap, het netwerk van kanalen en de plaatsnamen en je hoort het in de verhalen over de armoede, de plaggenhutten en de heftige strijd van de veenarbeiders voor bestaanszekerheid. In de bekende boekhandel in Assen bladerde ik er een tijdje doorheen: Opstand en ondergang van de VEENARBEIDERS in Zuidoost-Drenthe 1860-1921. Een lijvig boekwerk, 320 bladzijden, te groot van formaat, te zwaar en te kostbaar om als toevallig voorbijkomende vakantieganger op de fiets mee terug te nemen naar Amsterdam. Maar vanwege de inhoud en de vele veelzeggende illustraties interessant genoeg om thuis gekomen meteen te bestellen.

Lange voorgeschiedenis

De publicatie heeft een lange voorgeschiedenis. Jan Kalter en Marcel van Gastel studeerden er in 1981 met een doctoraal scriptie bij Ger Harmsen, hoogleraar historische sociologie, als socioloog op af aan de Rijksuniversiteit Groningen. De eerste drie hoofdstukken zijn van de hand van Marcel van Gastel. Veertig jaar later heeft Jan Kalter hun beider eindwerkstuk uitgewerkt tot een mooi boek, daarbij gebruik makend van nieuwe bronnen. 1)

Dag van de Arbeid: 1 mei 1920

We kijken naar de zwart-wit omslag op de voorzijde van het boek: een lange rij ernstig en fier ogende mannen, vrouwen en kinderen, arbeiders met een pet op, meisjes met een strik in het haar; het is nog niet echt warm, de vrouwen hebben een lange jas aan. Ze lopen langs het kanaal in Emmer-Compascum. Het is 1 mei 1920, Dag van de Arbeid. De achterzijde van de omslag: veenarbeiders, twee echtparen, die turf stapelen op een kruiwagen. Ze kijken ons indringend aan. De vervener, een deftig geklede heer met bolhoed kijkt toe, de handen in de zakken van zijn jas, zijn blik is afgewend van de fotograaf. Het beeld tekent de gezagsverhoudingen in de turfwinning. De twee foto’s typeren eveneens de strekking van het boek: sociale geschiedenis met aandacht voor zowel het leven en de arbeidsomstandigheden van de veerarbeiders als hun inzet en organisatie voor behoud van werk en een inkomen om van rond te komen.

Talloze (kleur) illustraties van mensen in werksituaties, van openluchtbijeenkomsten en – vergaderingen van veenarbeiders, van manifesten, krantenberichten, passages uit tijdschriften, cartoons, tabellen en grafieken, enzovoort verlevendigen het boek. Boeiend zijn de uitgelichte portretten en persoonsbeschrijvingen, van turfstekers tot voorlieden uit de arbeidersbeweging zoals Domela Nieuwenhuis, Roosje Vos en Janus van Emmenes en ministers zoals Treub en Ruijs de Beerenbrouck. Enkele foto’s springen er voor mij bovenuit. Ontroerend is de foto van een oudere man met (vermoedelijk) zijn zoon en twee kleindochters, staande voor een eenvoudige woning, niet meer dan een keet. Een vergelijkbare afbeelding van een vrouw op klompen met haar twee dochters voor een plaggenhut. De plaggenhut maakt (naast de hunebedden) deel uit van het klassieke stereotype beeld van de provincie Drenthe. Dan het beeld van een eindeloos ogende stoet mensen die in 1910 in Emmen demonstreren tegen drankmisbruik, Weg met het alcoholisme lezen we op een omhoog gestoken bord.

De hoofdstukken geven de lezer een helder overzicht. Hieronder een overzicht, met een enkele toelichting.

Hoofdstuk 1: Het veen en de turfwinning
Het ligt voor de hand dat het boek begint met een uitleg over wat veen is en hoe het is ontstaan. Veen bestaat uit dode planten en bij de vorming daarvan onderscheiden we laagveen en hoogveen. Laagveen wordt onder de grondwaterspiegel gevormd en bestaat uit de resten van water- en oeverplanten. Hoogveen ontstaat boven de grondwaterspiegel, meestal in moerassige gebieden, en bestaat uit verschillende soorten veenmos. Veen was de belangrijkste brandstof voor huishouden en nijverheid.
Hoofdstuk 2: De neergang van de turfwinning
Hoofdstuk 3: De arbeids- en levensomstandigheden in de venen (1890-1910)
Hoofdstuk 4: De loonstrijd in de venen tot de Eerste Wereldoorlog: van “bollejagen” naar vakorganisatie
De term “bollejagen” slaat op het spontane staken in de Noord-Nederlandse veenderijen. De initiatiefnemers trokken met een rode lap aan een stok door de veenderijen om de andere veenarbeiders over te halen mee te staken.
Hoofdstuk 5: De arbeidersbeweging en de loonstrijd in de venen tijdens en vlak na de Eerste Wereldoorlog
Hoofdstuk 6: De “stakingen” van 1921
Hoofdstuk 7: De ontwikkelingen na 1921
Hoofdstuk 8: Nabeschouwing

Arbeidsverhoudingen

Turfsteken onder toezicht van een veenbaas

In de studie wordt uitvoerig ingegaan op de arbeidsverhoudingen in de sector. De veenboeren hadden een machtige positie. Op allerlei manieren zetten ze hun werknemers klem indien die het in hun hoofd zouden halen zich voor verbetering van hun lot in te zetten. We halen E. van Voorthuyzen, redacteur van het Tijdschrift ter bevordering van Nijverheid aan, een artikel uit 1852: “Door de hoofdcommissie, die meestal uit voorname veeneigenaren bestaat, wordt hun loon geregeld en zooveel mogelijk gezorgd om hèn volstrekt afhankelijk te maken en alle gelegenheid tot verzet of dwang tot verbetering van hunnen toestand te benemen. Zoo is het den veenboeren op boete verboden, meer loon te geven of werklieden door hooger daghuur van anderen tot zich te lokken, of ook werkvolk aan te nemen, dat aan een anderen baas iets schuldig is. Werklieden die eens zijn weggeloopen, kunnen in de eerste 2 maanden, en zij, die door den eenen baas zijn weggezonden, kunnen gedurende eene maand, bij eenen andere geen werk bekomen. Zij zijn dus geheel aan de willekeur hunner meesters overgelaten, die elkander ondersteunen in het noodlottige streven om van den arbeider zoo veel mogelijk werk voor zoo weinig mogelijk loon te vergen”.

Veendrogen is vrouwenwerk

Uit de tekst maken we eveneens op dat de veenbazen zich er terdege van bewust waren van het belang zelf een gesloten front te vormen tegenover hun arbeiders. De arbeider in vaste dienst was sterk afhankelijk van de vervener. In het arbeidscontract stonden vaak bepalingen dat bij deelname aan een staking het hele gezin gedwongen werd de woning te verlaten. Een staking – ook al nam de arbeider er zelf niet aan deel – kon leiden tot een lager tarief. Je kunt het wurgbepalingen noemen. Met de gedwongen winkelnering werd het arbeidersgezin helemaal financieel klem gezet. Vaste dienst was overigens betrekkelijk; wanneer de afgesproken hoeveelheid turf was bewerkt, ging de arbeider elders schipladen, wijkgraven of aan de slag in Duitsland. In die tussentijd hielden vrouw en kinderen zich dan bezig met het drogen van de turf.

De Arbeidsenquête van 1891 verstrekt veel informatie over de werk- en leefsituatie van de veenarbeidersbevolking. Van een paar zaken schrok de buitenwereld: van de kinderarbeid, kinderen van 11, 12 jaar die  ‘s ochtends om 3 uur opstonden om naar het werk te gaan en om 6 uur ‘s avonds dodelijk vermoeid weer thuis kwamen en van de schamele huisvesting van seizoenarbeiders, die moesten koken en de nacht doorbrachten in tenten en in schuren.

Stakingstraditie

De anarchistische organisatie had een grote aanhang onder veenarbeiders

Er was een lange stakingstraditie in de veenderijen. Al in de zeventiende eeuw werd er gewag van gemaakt. De eerste staking in Zuidoost-Drenthe vond plaats in 1867. Elk voorjaar onderhandelden de veenbazen en de arbeiders over de lonen. Het van te voren duidelijkheid verkrijgen over de tarieven was een belangrijke reden voor een staking, de seizoenarbeiders uit Duitsland namen daarbij aanvankelijk het voortouw. Bij stakingen kon het bovendien gaan om het afwenden van een loonsverlaging of het opkomen voor een hoger loon. Bij de werkstakingen in de venen in 1888 werden op grote schaal marechaussee, infanterie en cavalerie ingezet. Voor het eerst was er sprake van gecoördineerd optreden van veenarbeiders. Rond Nieuw-Amsterdam gingen zo’n 1200 man in staking. In het begin van de twintigste eeuw gaan arbeiders in het veenbedrijf zich organiseren: in kleine neutrale, protestants-christelijke en rooms-katholieke verenigingen, de meeste aanhang en de grootste invloed hebben de revolutionair socialisten van het Nationaal Arbeid Secretariaat (NAS) en de sociaaldemocraten van het Nederlands Verbond van Vakverenigingen (NVV). Twee stromingen in de arbeidersbeweging die geregeld in elkaars vaarwater komen.  De veenstakingen in 1901 zijn succesvol. Het Volk wijst op de economische achtergronden ”doordat de turfmarkt gunstig was ten gevolge van het omhoog schroeven der kolenprijzen door het duitsche steenkool-syndicaat, en eveneens de arbeidsmarkt ten plattelande gunstig door den grooten trek van arbeiders naar Duitschland”. Door de opkomst van de veenarbeidersbonden ontstaan er spanningen tussen de veeneigenaren en de huurders van de veenputten. De veenarbeiders organiseren zich aanvankelijk naar politieke of religieuze overtuiging en naar rayon en beroep zoals turfgraver, turfdroogmaker, baggerwerkman en baggerdroogmaker. Efficiënter optreden en grotere eenheid is nodig om tot resultaten bij loononderhandelingen te komen. In de jaren 1912-1915 komen in de verschillende Zuidoost-Drentse veenrayons de eerste cao’s tot stand. In 1919 zijn de hoofdbesturen van de moderne, de christelijke en de rooms-katholieke landarbeidersbonden voor het eerst betrokken bij de afsluiting van een collectieve arbeidsovereenkomst in de venen.

Ferdinand Domela Nieuwenhuis en Roosje Vos

Driemaal bezocht Domela Zuidoost – Drenthe, in 1903, 1910 en 1911. Al in 1888 had Us Verlosser in de Tweede Kamer naar aanleiding van stakingen in het veen met het indienen van een initiatiefwetsontwerp geprobeerd een einde te maken aan de gedwongen winkelnering. Vroeger werd de ex-predikant en anarchist Ferdinand Domela Nieuwenhuis in deze streken vereerd, tegenwoordig nog steeds geëerd, zijn portret treffen we nog aan in de huiskamer van oudere burgers. Het verslag van Roosje Vos in Het Volk van haar reis naar Emmer-Compascum in 1901 om daar een propagandistische toespraak te houden is in zijn geheel over genomen. De indruk die zij van de veenarbeiders heeft was beslist positiever dan de vooroordelen die ze over hen van reisgezelschap in de trein had moeten aanhoren. We citeren: “Rustige kalme menschen, wel afgesloofd en uitgebuit maar niet slecht, berustende in den ellendigen toestand waaronder ze leven, machteloos door onwetendheid, te zwak om zich zelven tegen uitbuiting te verzetten, niet voelende, niet begrijpende dat alleen samenwerking in elk opzicht helpen kan (en) beterschap brengen moet. Na afloop verzocht de voorzitter mij een socialistisch gedicht voor te dragen waaraan ik gaarne voldeed”.

Turfsteken met oplegger

In 1901 werd de Leerplichtwet ingevoerd. Het leefde in deze omgeving. Roosje Vos: “Wat ik wel ontdekt heb is, dat er onder deze menschen hoop is op de toekomst, en dat is een verblijdend teeken. Zo verwachten ze veel van de invoering van de leerplichtwet.” De toen geldende Arbeidswet sloot kinderarbeid in de landbouw niet uit, een ouder kind moest soms thuis blijven om op de kleintjes te passen. Pas in 1911 werden de veenderijen onder de werking van de Arbeidswet gebracht.

De waarnemingen van Roosje Vos kunnen we aanvullen met die over het revolutionair – socialistische sentiment onder de veenarbeiders. Jan Kalter noemt het hoge beschavingsideaal van de overwegend anarchistische veenarbeidersbevolking: met een rijks verenigingsleven (toneel, muziek, zang, dichtkunst), bibliotheken en discussiebijeenkomsten waarbij lezingen werden georganiseerd met uiteenlopende inleiders. De levenshouding van de anarchisten was een vooruitstrevende: ze deden aan geboortebeperking, waren de eersten die zich lieten cremeren en propageerden de geheelonthouding. 2)

Massale arbeidersopstand in 1921

Turf werd in toenemende mate vervangen door steenkool. Teruglopende rentabiliteit werd afgewenteld op de veenarbeiders, vooral door loonsverlaging en door gedwongen winkelnering. De grote veenbrand in Valtherveen van 21 mei 1917 ontstond na een een droge periode en felle winden. 17 mensen verloren het leven. Het was een voorteken van een bedrijfstak die kort daarop verloren zou gaan. Koningin Wilhelmina en prins Hendrik kwamen op 25 mei de verwoestingen in ogenschouw nemen en hun deelneming betuigen. Tijdens de Eerste Wereldoorlog was de vraag naar allerlei soorten turf toegenomen. Gestimuleerd door de overheid stroomden arbeiders van elders toe. De lonen gingen flink omhoog.

Toen eind 1918 de grenzen weer open gingen voor steenkool kelderde de vraag naar turf. De arbeiders kwamen op straat te staan, schrijnende armoede was het gevolg. De achteruitgang van de bedrijfstak culmineerde in omvangrijke stakingen met heftige voorvallen in 1921: stakingen in de werkverschaffing, veenbranden aangestoken door verveners die er baat bij hadden hun verzekerde turfvoorraden te verbranden, uitputtende loononderhandelingen tussen de Centrale Vervenersbond en de drie landarbeidersbonden met stakingen om de eisen kracht bij te zetten, debatten over steunverlening, ingrijpen van de regering, agitatie van alle kanten. Op het hoogtepunt staakten zo’n 14.000 veenarbeiders in Groningen, Drenthe en Overijssel. Een deel van de veenarbeiders slaagde erin buiten de regio emplooi te vinden.

Over Drenthe en het leven in het veengebied bleef een beeld hangen dat we opnieuw terugzien in de verpaupering, frustratie en gevoelens van ontheemding na de sluiting van de mijnen in Limburg in de jaren zestig van de vorige eeuw.

Wanhopig verzet tegen verdwijning bedrijfstak

Afrondend. Het overgeleverde beeld van arme, ongeschoolde en opstandige veenarbeiders is sterk bepaald door de laatste fase van de vervening, schrijft Jan Kalter. De massale arbeidersopstand van 1921 in Zuidoost-Drenthe past in het landelijke stakingsbeeld. Maar de stakingen elders in Nederland handelden om het afsluiten van collectieve arbeidsovereenkomsten, in Drenthe ging het om een bijna wanhopig verzet tegen het verdwijnen van een hele bedrijfstak. Er schiet me een bijbelse uitspraak te binnen. De mens gaat voorbij als een schaduw en de plek waar hij/zij heeft gestaan behoudt geen herinnering aan hem/haar. Gelukkig hebben we dit boek van Jan Kalter.

Harry Peer
Maart / april 2023

Besproken boek

Jan Kalter (met bijdragen van Marcel van Gastel), Opstand en ondergang van de VEENARBEIDERS in Zuidoost-Drenthe 1860-1921. Uitgeverij Koninklijke Van Gorcum BV, Assen 2021.

Noten

1) Er is een lange literatuurlijst opgenomen in het boek. Jan Kalter heeft geput uit overzichtswerken over Drenthe. We selecteren de belangrijkste na 1980 verschenen publicaties:

a) J.A. Frieswijk, Om een beter leven; land- en veenarbeiders in het noorden van Nederland 1850-1914, Leeuwarden 1989.

b) M.A.W. Gerding, Vier eeuwen turfwinning; de verveningen in Groningen, Friesland, Drenthe en Overijssel tussen 1550 en 1950, Wageningen/’t Goy-Houten 1995.

c) H. van Houten, Anarchisme in Drenthe; levensherinneringen van een veenarbeider, Baarn 1985.

d) R. Paping (red.), De extreme armoede van arbeiders in de Drentse venen in de negentiende en eerste helft van de twintigste eeuw; mythe of harde werkelijkheid, Groningen 2000.

e) S. Siewert, Representatie van de Drentse veenarbeiders; een onderzoek naar het ontstaan van de representatie van veenarbeiders in Drenthe aan het einde van de negentiende eeuw, z.p. 2009.

2) Het anarchisme leeft voort. In Appelscha staat al bijna een eeuw een anarchistische camping (voluit: Vrij – socialistische, anti – militaristische, drugs- en alcoholvrije terrein tot Vrijheidsbezinning). De plek wordt  druk bezocht door mensen van alle leeftijden. Er is een goed gedocumenteerd archief over de geschiedenis van het anarchisme. Befaamd zijn de al sinds 1925 gehouden Pinksterlanddagen waar anarchisten uit heel Europa lezingen volgen en debatteren over maatschappelijke onderwerpen.

Zie ook

Johan Frieswijk, Einde van veenbedrijf oorzaak van armoede turfgravers