Bestuurder Dienstenbond
Mieke Veenstra (1936-2023)
Ooit vonden vakbonden vrouwelijke leden en bestuurders helemaal niet vanzelfsprekend. Mieke Veenstra behoorde tot de vrouwen die dit patroon in de jaren zeventig doorbraken. Meer vrouwelijke leden en bestuurders bij de toenmalige dienstenbond kwamen er niet vanzelf, maar wel door aanhoudende actie van dwarse vrouwen als Mieke.
Jeugd in Groningen
Mieke en haar tweelingzus Tiny werden in 1936 geboren in het Groningse Hoogkerk. Hun nest was rood, want de ouders hadden elkaar in de AJC (Arbeiders Jeugd Centrale) ontmoet. Zij stimuleerden hun kinderen (drie dochters) om te leren. Om hun woordenschat te vergroten nam de vader – boerenknecht, vertegenwoordiger van verzekeringsmaatschappij De Centrale en voorzitter van de plaatselijke afdeling van de moderne landarbeidersbond – woorden uit het woordenboek met hen door. Mieke en Tiny gingen eerst naar de ULO (het Uitgebreid Lager Onderwijs), daarna naar de HBS (de Hogere Burgerschool).
Omdat Mieke en Tiny als pubers steeds riepen dat zij op kamers wilden, huurde de vader op een dag een kamer voor hen. Gewend om aan tafel te discussiëren, spraken zij de boer tegen als dat zo uitkwam. Deze kon moeilijk geloven dat zij een eigen mening hadden en vroeg: “Wie heeft je dat verteld? Dat kunnen vrouwen nooit bedenken”. Kennelijk dachten niet alle mannen als hun vader. In 1952 ging Mieke, te ongedurig voor school, als jongste bediende werken bij een ziekenfonds. Zij werd lid van Mercurius, de bond van handels- en kantoorbedienden van het NVV (Nederlands Verbond van Vakverenigingen), en werd aangezet de Middelbare Handelsavondschool te volgen. Daar voelde zij zich als volwassene behandeld en presteerde beter.
Werkzaam bij het NVV en ontmoeting met Co van den Born
Na een jaar bij het ziekenfonds werd Mieke tweede typiste bij het Bureau voor Arbeidsrecht van het NVV in Groningen. Hier hadden zij heel wat met haar te stellen, want zij typte wel maar gaf het nodige commentaar op de teksten en liet zich makkelijk afleiden, waarop de leiding haar in een kamertje apart zette tot zij haar werk af had. Geleidelijk kreeg Mieke de gang van zaken op kantoor onder de knie (waarbij zij een scherp zicht op geldende procedures ontwikkelde) en werkte zij nieuwe mensen in.

Een van de eerste gespreksgroepen van NVV-vrouwen vond plaats in Groningen. In 1954 had Mercurius-bestuurder Co van den Born met vier vrouwen uit andere bonden de landelijke NVV-Commissie Vrouwenarbeid tot stand gebracht. Mieke hoorde over de mogelijkheid van een gespreksgroep en wilde de vrouwen van haar bond, incluis het administratieve personeel, bij elkaar brengen, maar Van den Born kwam alleen naar het Noorden voor de vrouwen van alle bonden. Mieke regelde dit en zorgde voor een goed voorbereide gespreksgroep in Groningen. Zij merkte daar hoe belangrijk het was dat “vrouwen hun eigen onderwerpen naar voren konden brengen, want anderen doen dat niet”. Deze en latere gespreksbijeenkomsten van de Commissie Vrouwenarbeid waren bovendien gezellig en “ook heel nodig omdat we allemaal nog eenlingen waren”. Mieke en ook Tiny raakten hierdoor vertrouwd met het analyseren van de positie van vakbondsvrouwen.
Mieke werd gekozen in de Bondsraad van Mercurius en in 1961 maakte zij deel uit van de nieuw ingestelde Adviescommissie Vrouwenarbeid van Mercurius, die door toedoen van Van den Born ook mannelijke bestuurders omvatte en zich over de gelijkstelling van mannen en vrouwen in de dienstensector moest buigen. In 1964 kreeg Mieke een baan in Amsterdam, toen de plaatselijke kantoren van de NVV-afdeling en het Bureau voor Arbeidsrecht werden samengevoegd. Zij volgde er de ervaren Meta Snikkers op.
De Centrale Kaderschool van het NVV
Vanaf 1969 volgde Mieke, samen met Tiny, de Centrale Kaderschool van het NVV, waaraan toen zo goed als geen vrouwen deelnamen. De opleiding duurde vier jaar met perioden van vijf tot zes weken intern. Van den Born had hen hiertoe aangezet. Omdat beide vrouwen gemotiveerd waren en goede cijfers behaalden, meenden enkele mannen dat zij werden voorgetrokken.
Voor hun gezamenlijke scriptie deden Tiny en Mieke in 1970 een onderzoek naar “De aantrekkingskracht van de vakbeweging op vrouwelijke werknemers”. Zij waren vooral geïnteresseerd in de opvattingen van ongeorganiseerden. Tiny deed haar onderzoek dankzij de Metaalbedrijfsbond NVV bij Bull General Electric in Amsterdam, Mieke dankzij Mercurius bij de bank Mees & Hope in Rotterdam. Zij vergeleken hun onderzoeksresultaten op punten als standpunt ten aanzien van vakbeweging, kennis van de vakbeweging, informatiebronnen en de vakbeweging zelf. De rode draad bleek een ontstellend tekort aan informatie over de vakbeweging, zowel voor vrouwelijke als mannelijke werknemers. Om de organisatiegraad van vrouwen te verbeteren moest niet alleen de voorlichting worden verbeterd maar ook het “mannengezicht” van de vakbeweging worden gewijzigd door vrouwen als volwaardige partners in het vakbondswerk te accepteren.
In 1970 zetten vrouwelijke kaderleden druk op de vakbeweging en het NVV-Vrouwensecretariaat (opgericht in 1959 en vanaf 1961 geleid door Nel Tegelaar), organiseerde in Dronten een “Diskriminatiebeurs”, die brede publiciteit genereerde met de vele vormen van discriminatie van vrouwen die zichtbaar werden gemaakt op een “schandpaal”. Begin jaren zeventig vonden veel leden “gelijke beloning” de belangrijkste eis van vakbonden op het terrein van werkende vrouwen. Tiny werd in 1971 de tweede stafmedewerker van het NVV-Vrouwensecretariaat (vanaf 1972 geleid door Elske ter Veld) en Mieke werkte na de Centrale Kaderschool tien maanden als adviseur bij het Bureau voor Arbeidsrecht van het NVV in Utrecht. Zij voelde zich daar echter beperkt omdat de wetgeving vast lag, waardoor zij er weinig mee kon.
Bestuurder van de afdeling Amsterdam van Mercurius

In november 1972 werd Mieke bestuurder van de afdeling Amsterdam van Mercurius, waar Van den Born en een andere bestuurder net vertrokken waren. Omdat in december ook Marianne Ramak bestuurder werd, beschikte de afdeling nu over een team van vier betaalde bestuurders, twee mannen en twee vrouwen. Hier voelde Mieke zich beter op haar plaats. Zij werd penningmeester van de afdeling, hield zich bezig met ledenwerving, zorgde voor jubilarissen en gepensioneerden en werd in 1976 lid van de Kommissie Zuidelijk Afrika in verband met de door de bond gesteunde strijd tegen de apartheid. In 1975 benoemde de Minister van Sociale Zaken Mieke in de Kommissie van Advies van het Gewestelijk Arbeidsbureau. In deze Kommissie bezette zij namens de drie vakcentrales de zogenoemde ‘vrouwenzetel’ en hield zich bezig met zaken als het uitzendwezen en werkloosheid onder vrouwen.
Naast haar reguliere werk als afdelingsbestuurder had Mieke het vrouwenwerk in de bond in haar portefeuille. Met het vrouwenwerk binnen Mercurius ging het echter moeilijker. Mieke verving Van den Born in zowel de Adviescommissie van Mercurius als de NVV-Commissie Vrouwenarbeid. Haar mogelijkheden binnen de bond waren echter beperkt. Anders dan Van den Born, die in het werk was ingevoerd en over de noodzakelijke contacten met het bondsbestuur beschikte, moest zij zich nog inwerken, haar plaats met het vrouwenwerk veroveren en haar contacten verkrijgen. Bovendien bleek het vrouwenwerk in de bond intussen geen hoge prioriteit meer te hebben. Na het vertrek van een bestuurder uit de Adviescommissie in 1974 ging de band met het bondsbestuur verloren en Mieke’s opvatting om bij het vrouwenwerk een achterban van vrouwen te betrekken wekte achterdocht vanwege het bezwaar van het bestuur dat vrouwen dan een apart te onderscheiden groep in de bond zouden vormen.
Gebruuskeerd
Onder jongeren in de bond begon echter iets te veranderen en het percentage vrouwelijke bondsleden steeg: van 18% in 1974 naar 25% in 1979. Het Internationale Jaar van de Vrouw (1975) droeg ook bij aan meer activiteiten. De Adviescommissie Vrouwenarbeid van Mercurius werd in dat jaar omgevormd tot Commissie Vrouwelijke Leden (vanaf 1978 Kommissie met een K) met een opleving van activiteiten als gevolg.
Dat het werk niet echt van de grond kwam, hield verband met het gegeven dat Mieke feitelijk alleen voor het vrouwenwerk stond en kampte met tijdgebrek en dat de bond zich, mede door verstoorde onderlinge verhoudingen over de bondskoers, weinig meer gelegen liet liggen aan het vrouwenwerk. Maar in 1977 waren, als onderdeel van het NVV-discussieproject “Meiden, wat een slechte tijden” en de “7 mei-den-dag” in Nijmegen, meer vrouwen bereid in de Commissie te gaan zitten en een deel van de taken van Mieke uit te voeren. Er kwamen regiogroepen en contactvrouwen tot stand, maar het bondsbestuur zag deze nieuwe organisatievorm niet zitten en weigerde meer bezoldigde vrouwkracht ter beschikking te stellen.
Zonder enig overleg met de Kommissie Vrouwelijke Leden besloot het bondsbestuur om twee andere, nieuw aangenomen vrouwelijke bestuurders met het vrouwenwerk te belasten. Met Mieke was wel gepraat omdat zij in een bondsvergadering de argumenten van de Kommissie Vrouwelijke Leden had ondersteund en daarom als niet loyaal aan het bondsbeleid werd beschouwd. In augustus 1978 hoorde zij per brief dat zij per 1 september van het vrouwenwerk en het secretariaat van de Kommissie Vrouwelijke Leden was ontheven. “Het was een amputatie, want het was een stuk van mezelf.” Mieke bleef functioneren door zich er volledig van af te sluiten. “Ik heb gewoon mijn werk gedaan, en ik zette m’n gevoel weg. Het is nog steeds moeilijk”, zei zij jaren later.
Bestuurder van de Dienstenbond FNV
In 1980 werd Mieke bestuurder bij de Dienstenbond FNV in Woerden. Deze bond was het resultaat van eerst de federatie en later fusie van Mercurius en de Dienstenbond van het NKV (Nederlands Katholiek Vakverbond). Ideologisch betekende deze samenwerking voor Mieke toch een omschakeling, namelijk van algemene vakbeweging die volgens haar in socialistische zin moest werken, naar een vakbeweging die zich ook bezighield met iets andere achtergronden. In de praktijk meende zij te ervaren dat hoe langer NKV’ers met een algemene vakbeweging te maken hebben, hoe meer zij een progressieve kant opgingen. “Veel bestuurders die vroeger in katholieke kringen werkten en nu in federaties, zeggen dat ze vroeger nogal opkeken tegen onze progressiviteit maar dat dat nu tegenvalt. Ik geloof dat veel katholieken veel progressiever kunnen denken dan wij.” Ideologisch en praktisch zag zij de samenwerking daarom niet somber in.
Als bondsbestuurder hield Mieke zich bezig met automatisering (toen een actueel debat in de bond), bewerkstelligde zij de eerste CAO voor casinopersoneel en had zij de architectenbureaus, de accountantskantoren, het verenigingswezen en de vrije beroepen in haar portefeuille. Zij onderhield nauwe contacten met kaderleden, die immers veel deskundigheid hadden. Zij kreeg het zelfs voor elkaar dat deze bij bepaalde onderhandelingen het woord mochten voeren. Ook de scholing van kaderleden lag haar na aan het hart.
In de jaren negentig zette Mieke zich in voor betere arbeidsomstandigheden voor prostituees de legalisering van prostitutie en de organisatie van en voor sekswerkers De Rode Draad. Prostituees vormden in vakbondskringen bepaald geen vertrouwd terrein, maar de FNV en de Dienstenbond stonden welwillend tegenover deze beroepsgroep. Mieke verzorgde vanaf 1992 scholingen voor De Rode Draad en suggereerde coöperatie als organisatievorm, omdat die de mogelijkheid bood de zelfstandigheid te bewaren, maar toch van samenwerking te profiteren. Zij trad in 1992 toe tot het bestuur van De Rode Draad (tot 1996). In 1994 bracht zij haar werkweek terug tot drie dagen, maar dit werk bleef in haar pakket.
Jubileum en afscheid
Toen Mieke in 1993 veertig jaar in dienst was bij de vakbeweging, huurde zij een boot en nodigde Co van den Born en alle vrouwen in de bond uit om te tonen hoe veel vrouwen er sinds Co waren bijgekomen. Het percentage vrouwelijke leden lag inmiddels op 41%. Bovendien was er een vrouwvriendelijker bondsbeleid. Een jaar later vierden Mieke’s collega’s haar jubileum met de oprichting van het Mieke Veenstra-fonds, met de bedoeling onderzoek te doen en vrouwen aan het woord te laten die belangrijk voor de bond waren geweest. Hieruit kwam het boekje Niet zeuren, doorzetten! Veertig jaar bondsvrouwenwerk FNV Dienstenbond (Woerden, april 1996) voort, geredigeerd door Ans van Uffelen en Tineke de Rijk. Het bevat tien interviews (afgenomen door Amy Bais) en bijlagen met gegevens over “40 jaar Lief en Leden”.
Mieke ging in 1996 met pensioen, tevreden over een aantal dingen die zij had bereikt, zoals de participatie van het aantal vrouwen in de bond. In 2010 bracht zij haar archief onder bij Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis in Amsterdam. Bij de opening van het nieuwe FNV-kantoor in Utrecht in 2017 deelde Mieke haar herinneringen aan Co van den Born in de zaal die naar Co werd vernoemd. Mieke bleef zich actief inzetten voor goede doelen (onder meer als voorzitter van de Stichting Fosdis Nederland), de Partij van de Arbeid en als secretaris van de Vereniging van Eigenaren van De Beukehof in Woerden, waar zij woonde. Net als haar tweelingzus Tiny (al in 2000 overleden) heeft zij nooit de behoefte aan een gezin of kinderen gehad. Praktisch betekende dit dat zij meer tijd aan haar werk kon besteden. En mocht er iets persoonlijks zijn, dan had zij altijd haar tweelingzus, “daar kan geen enkele andere relatie tegenop”.
Bob Reinalda
Juli 2023

