Het geheugen van de vakbeweging

 ‘Intimidatie moet stoppen’ (Cartoon uit FNV Magazine 2018-4)


Vakbondsacties tegen seksuele intimidatie op het werk – deel 2

Handen thuis!

 Vanaf het begin hebben vakbondsvrouwen verschillende wegen bewandeld om dit grensoverschrijdende gedrag op de werkvloer aan te pakken. Allereerst het vergroten van de bewustwording dat ongewenste intimiteiten in werksituaties veel voorkwamen en een groot probleem vormden, wat je niet af kon doen met ‘privézaak / geen bondsaangelegenheid’. Het taboe moest worden doorbroken: van ‘Het hoort er nu eenmaal bij’ naar ‘Dit is niet OK en moet stoppen’. 

Het FNV vrouwensecretariaat heeft vanaf 1981 gezorgd voor de eerste opvang van slachtoffers. Tegelijkertijd werden er ideeën ontwikkeld om dit probleem op de werkvloer aan te pakken. De strategie om hiervoor cao-afspraken in te zetten, lag als gevolg van de weerstand van met name de Industriebond, nog moeilijk. Daarover later meer.  

 Op het fusiecongres van de FNV in 1981 was – dankzij de inzet van vakbondsvrouwen – wèl besloten dat er wetgeving moest komen die vrouwen een adequate bescherming biedt tegen alle vormen van ‘sexisme en sexueel geweld’. Het congres had ook besloten dat de overheid het emancipatiebeleid moest stimuleren, onder andere door financiering van noodzakelijke voorzieningen.  Het werd nu zaak om het FNV beleid handen en voeten te geven. Maar hoe was het in de jaren tachtig met het emancipatiebeleid gesteld?  

Emancipatiebeleid van de overheid 

Hedy d’Ancona, Staatssecretaris van Sociale Zaken en initiatiefnemer van de studieconferentie te Kijkduin

In januari 1982 had Hedy d’Ancona, staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en verantwoordelijk voor emancipatiebeleid, haar plannen gepresenteerd in de Tweede Kamer. Zij benadrukte daarin dat seksueel geweld tegen vrouwen geen incidentele en particuliere aangelegenheid is maar een structurele zaak, voortkomend uit de machtsverschillen tussen mannen en vrouwen. In een tijd waarin de algemene opinie, ook onder politici, nog was ‘dat het wel aan vrouwen zelf zal hebben gelegen als ze worden lastig gevallen’, was dat een opmerkelijk vooruitstrevende stellingname.
Omdat de Kamer meer wilde weten over de oorzaken en uitingsvormen van dit geweld, organiseerde d’Ancona een studieconferentie over Seksueel geweld tegen Vrouwen en Meisjes. Dat werd de conferentie te Kijkduin op 7 en 8 juni 1982. Ambtenaren, parlementariërs, wetenschappers en vertegenwoordigers van vrouwengroepen spraken hier mét elkaar over de samenhang tussen geweld en machtsongelijkheid.  

1982 – Conferentie Kijkduin onder spanning 

Helaas was het kabinet in mei ’82 gevallen, maar de conferentie ging wel door hoewel de impact daarvan nu onzeker was geworden. D’Ancona deed de officiële opening en nam deel aan de discussiegroep Ongewenste Intimiteiten op het werk. Hoewel het hier bij uitstek over arbeidsomstandigheden ging, was de vakbeweging niet expliciet uitgenodigd. De precieze reden is nooit helemaal duidelijk geworden, maar waarschijnlijk was er bij de organisatie sprake van enige argwaan, vanwege de weerstand bij bepaalde vakbondsmannen om dit probleem aan te willen pakken. Verder werd er vanuit een deel van de vrouwenbeweging stevig actie gevoerd voor de ingang de conferentieruimte: teveel papier, te traag en niet radicaal genoeg.  Het was eieren lopen voor de organisatoren. 

 FNV werkgroep aan zet 

…arbeidsrisico voor elke vrouw (Volkskrant 12 maart 1983)

Uiteraard had de FNV Werkgroep Ongewenste Intimiteiten tijdens de voorbereiding van de conferentie de nodige ideeën aangeleverd over wat de overheid zou kunnen doen om seksueel geweld op het werk te bestrijden en te voorkomen. Reden, om de werkgroep te vragen de inleiding op de conferentie te houden bij de discussie over Ongewenste Intimiteiten op het werk. Uit strategische overwegingen hield Elsebee Slob als vertegenwoordigster van werkende jongeren, de inleiding bij deze themadiscussie. Verder waren Els Hoogerhuis van het FNV Vrouwensecretariaat en Margriet Drijver, kaderlid van de Vervoersbond FNV, in Kijkduin aanwezig.  

 Elsebee Slob benadrukte dat ongewenste intimiteiten op het werk nog steeds werden gezien als een privéprobleem, en dat er nog steeds werd gedaan alsof vrouwen het nou eenmaal leuk vinden om zo benaderd te worden. En, dat dit probleem op grote schaal voorkomt, ongeacht leeftijd, functie of hoe vrouwen en meisjes eruit zien. Daarom stelden de vakbondsvrouwen dat het een arbeidsrisico is, voor àlle vrouwen. Hun conclusie was, dat vrouwen niet worden gewaardeerd als arbeidskracht, maar vaak worden gezien als seksobject: er worden eisen gesteld aan haar uiterlijk (representatief) en zij krijgen – ongeacht welke functie zij bekleden – voortdurend taken toegeschoven die in het verlengde liggen van huishoudelijk werk.  

Weerstand tegen de FNV 

Natuurlijk werd het FNV-congres van 1981 en de weerstand van vakbondsmannen om ongewenste intimiteiten als arbeidsrisico te bestempelen, door de feministen uit de vrouwenbeweging nadrukkelijk op tafel gelegd. De FNV vrouwen reageerden dat de vakbonden er al lang niet meer omheen konden om daar wat aan te gaan dóen, maar dat het er nu meer om ging, wàt dan precies. 
Zij stelden voor om alle bedrijven, inclusief de overheidsinstellingen, verplicht te stellen procedures en sancties vast te leggen inzake ongewenste intimiteiten. Om de mogelijkheden voor vrouwen om ongewenste intimiteiten juridisch aan de kaak te stellen, makkelijker te maken. En ze pleitten voor meer mogelijkheden waar vrouwen hun klachten kwijt konden – intern bij een OR of extern bij een onafhankelijk Klachtenbureau. Dit laatste idee werd overgenomen.  

Op de werkvloer: de praktijk bij de NS 

Intimidatie, een arbeidsrisico (Cartoon uit brochure ‘Dat is geen werk’, pagina 13)

Margriet Drijver, als conducteur werkzaam bij NS en FNV kaderlid, legde haar ervaring uit de praktijk binnen het bedrijf op tafel. Zij  had een notitie geschreven over Ongewenste Intimiteiten bij de Spoorwegen. “Mannen voelden zich aangevallen. Zij reageerden: ‘Het is bij ons zo slecht toch niet, je weet toch dat we op je gesteld zijn.’ Als je er dan over doorpraat, dan komt er zo’n ondertoon van: ja, dat is een buitenkantje van ons, daar moet je doorheen kijken. En ook een gevoel van schaamte, misschien dat er daarom zo emotioneel door mannen op gereageerd wordt.” 
Hierdoor werd voor de aanwezige ambtenaren goed zichtbaar hoe vakbondsvrouwen concreet op de werkvloer aan bewustwording moesten werken, voordat er maatregelen ter verbetering konden worden genomen. 

Conclusies en aanbevelingen van Kijkduin 

 De belangrijkste conclusies van de conferentie: 

  • Er moet een Centraal Klachtenbureau komen waar vrouwen met hun klacht naartoe kunnen. Dit bureau moet werken aan een regionaal netwerk met instellingen als rechtswinkels, vakbeweging en Vrouw- & Werkwinkels 
  • De enquête van de VIVA, op dat moment nog het enige Nederlandse onderzoek, was een interessant begin maar nog niet representatief (zie deel 1- Van Taboe naar Beleid) 
  • De overheid moet met extra overheidsgelden diepteonderzoek laten doen naar de aard en omvang van ongewenste intimiteiten 
  • De overheid als grootste werkgeefster moet een voorhoedefunctie vervullen door in haar personeelsbeleid ongewenste intimiteiten aan te pakken, bijvoorbeeld met sancties. Dit betekent erkenning van ongewenste intimiteiten als maatschappelijk probleem en het heeft een uitstralingseffect naar het bedrijfsleven.  

 Terugkijkend waren de FNV vrouwen er goed in geslaagd om hun voorstellen in de conclusies van de conferentie te laten landen. 

 Biedt bestaande wetgeving een kans? 

 D’ Ancona deed de suggestie om aan te knopen bij de Arbeidsomstandighedenwet, de Wet werving en selectie, de brede Wet Gelijke Behandeling, de Wet op de Ondernemingsraden en het individueel klachtrecht. Haar opvolgster, Annelien Kappeyne van de Coppello, nam deze conclusies én het idee van een Centraal Klachtenbureau in 1983 op in de Voorlopige Nota over de bestrijding van geweld tegen vrouwen en meisjes.
Staatssecretaris Kappeyne van de Coppello heeft, alvorens haar nota voor te leggen aan het parlement, advies gevraagd aan de SER, de Emancipatieraad en de Arboraad.  Els Hoogerhuis, lid van de SER-commissie Vrouw en Arbeid: Vooral de werkgevers waren er nog niet aan toe dit arbeidsrisico serieus te nemen. Extra lastig was, dat de werkgevers een vrouw in hun delegatie hadden die glashard ontkende dat seksuele intimidatie op de werkvloer voorkwam. De werkgevers blokkeerden elk voorstel om daar wat aan te doen.” Het SER-commentaar van 13 april 1984 bevatte wat afgezwakte teksten over klachtenprocedures en vertrouwenspersonen en adviseerde om aan te sluiten bij de bestaande regelgeving binnen het Burgerlijk Wetboek en de Wet op de Ondernemingsraden. Samen met FNV jurist Joan Bloemarts probeerde Els in de onderhandelingen  het uiterste uit wetgeving te halen.   

Slachtoffer intimidatie juridisch in het gelijk gesteld ( VN 28 april 1984 ) 

 ‘Alleen als de heren op zakenreis waren, had ik rust 

  Toevallig kwam er twee weken later een eerste duidelijke juridische uitspraak over ongewenste intimiteiten op het werk. Het betrof een zaak van een 22-jarige typiste tegen haar directeuren, door wie zij vijf jaar lang zodanig was lastiggevallen dat zij nu overspannen thuis zat. Deze typiste was bijgestaan door het vrouwen-advocatencollectief in Nijmegen. De uitspraak van de Arnhemse kantonrechter luidde: ontbinding van de arbeidsovereenkomst en een schadevergoeding van 12.000 gulden bruto. Voor het eerst werd er in een dergelijke zaak een schadevergoeding toegekend! De FNV had hier geen directe bemoeienis mee gehad, maar werd wel gevraagd om commentaar. Els Hoogerhuis: “Deze advocaten hebben voortreffelijk werk gedaan, maar eigenlijk is het een schijntje – een groot deel zit al in het verschil tussen haar salaris en de werkloosheidsuitkering, maar het is wel een begin. De kantonrechter erkende dat het hier ging om ziekmakende arbeidsomstandigheden.”  

“…dan kan iedereen wel naar de rechter stappen… “(Volkskrant 12 mei 1984) 


Als vrouwen een grens stellen komt dat mannen vaak slecht uit
 

Elsebee Slob en Else de Wit schreven over deze zaak in de Volkskrant van 12 mei 1984: “Er is zelden over een gerechtelijke uitspraak zo veel gepraat en gezwetst. Opmerkingen als “dan kan iedere vrouwelijke werknemer wel naar de rechter stappen” geven (ongewild) de omvang van dit arbeidsrisico voor vrouwen aan.” Zij hoopten dat één van de volgende processen zou uitmonden in het vertrek van de veroorzaker en niet in het ontslag van het slachtoffer. De moeilijkheid is, dat de vrouw altijd en overal als de schuldige wordt aangewezen. En als er bewezen wordt dat er sprake is van ongewenste toenadering, dan is het de vrouw die gestraft wordt en moet verdwijnen. 
Was deze uitspraak juridisch gezien een doorbraak, in de praktijk was de weg langs de kantonrechter zo omslachtig en belastend dat niet veel vrouwen de moed hadden hieraan te beginnen. Het was nog lang geen echte stap in de richting van een structurele aanpak van het probleem op de werkvloer.   

Mannen, pak je verantwoordelijkheid 

Samen sta je sterker (Cartoon uit ‘Dat is geen werk’, pagina 52)

Begin 1985 gaven Els Hoogerhuis en Else de Wit in het blad Zeggenschap een overzicht van de stand van zaken. “Ongewenste intimiteiten is tegenwoordig een veel besproken onderwerp, als serieus thema om beleid op te maken maar ook als onderwerp tijdens de koffie. Ongewenste intimiteiten worden door de meeste vrouwen als kwetsend en bedreigend ervaren. Vooroordelen als “vrouwen lokken het zelf uit”, maken dat mannen niet over hun eigen rol hoeven na te denken en snel in de verdediging schieten. Maar wij verwachten van mannen dat ze nu eens stil staan bij hun eigen gedrag, en dat ze hun mannelijke collega’s erop aanspreken als die zich schuldig maken aan dit soort ongewenst gedrag. Ook al is het niet makkelijk om niet mee te lachen met foute grappen, maar juist  mee te werken aan preventie en bestrijding van seksueel geweld op het werk.

Vrouwen kunnen zelf ook meer doen, het stilzwijgen verbreken en samen optrekken als ze ontdekken dat ze door dezelfde man worden lastig gevallen. Nooit meer alleen naar die chef, dat werkt.”

Centraal Klachtenbureau 

 De Voorlopige Nota van Kappeyne van de Coppello bood de mogelijkheid om een Centraal Klachtenbureau te realiseren. “In dit geval hadden we veel meer aan een ambtenaar van DCE [Directie Coördinatie Emancipatiebeleid] als Tineke Dijkstra, en aan een aantal vrouwelijke politici in de Tweede Kamer waar we contact mee hadden, dan aan de compromissen in de SER. In die periode hebben we waar mogelijk gelobbyd om onze plannen gerealiseerd te krijgen. Eerst hebben we er naartoe gewerkt dat het voorstel om een klachtenbureau in te stellen, in het overheidsbeleid terecht kwam. Toen lag er een uitgelezen kans om de vinger op te steken: u wilt een klachtenbureau? Geweldig plan! Wij hebben daar concrete ideeën over, de FNV schrijft er graag een projectvoorstel voor”, vatte Els Hoogerhuis dat proces samen.  

Subsidie voor een FNV-plan 

Het FNV-Vrouwensecretariaat maakte strategisch gebruik van de reguliere contacten die de vakcentrale had met het ministerie van Sociale Zaken, waar DCE onder viel. De FNV vice-voorzitter die verantwoordelijk was voor het vrouwenwerk, Frans Drabbe, wist de kritische blik waarmee de vakbondsvrouwen het algemene FNV-beleid becommentarieerden, te waarderen. Niet voor niets stuurde hij zijn notities over sociaal-economisch beleid altijd langs het Vrouwensecretariaat. “Dat heeft enorm stimulerend gewerkt. Zo’n vrouwengroep binnen een mannengemeenschap heeft een positieve werking. Door dingen op te pakken die vanuit mannen níet zo makkelijk worden opgepakt”. 
Drabbe en Hoogerhuis hadden intensief overleg over wat een succesvolle strategie zou kunnen zijn en wisten de plannen voor een klachtenbureau uiteindelijk in rechtstreekse onderhandelingen met de staatssecretaris, geaccepteerd te krijgen. Er werd een subsidie toegezegd van ruim één miljoen gulden voor drie jaar.  

1985 – Handen Thuis 

Besloten werd om het klachtenbureau buiten de FNV-organisatie te houden in de vorm van een aparte stichting. Zo ontstond  de ‘Stichting Handen Thuis’, met dank aan de vrouwengroep bij  de Hoogovens (zie deel 1 – Van Taboe naar Beleid). De Hoogovenvrouwen waren er erg trots op dat de naam van hun Solidariteitsgroep ‘Handen Thuis’, nu door de landelijke stichting werd overgenomen. Els Hoogerhuis werd de voorzitter van het bestuur van Stichting Handen thuis. “Toen konden we eindelijk concreet aan de slag, bestuur en klankbordgroep samenstellen, kantoorruimte zoeken, medewerkers werven – uit bijna 300 sollicitanten – en de eerste activiteiten opzetten.”
Alie Kuiper, afkomstig uit het welzijnswerk in Rotterdam en kritisch kaderlid bij de Abvakabo, werd de eerste stafmedewerker deskundigheidsbevordering. Communicatiedeskundige Riekje de Haan werd voorlichter en Else de Wit nam de coördinatie van het bureau op zich. 

Opening Klachtenbureau Handen Thuis, 24 oktober 1985. Geheel rechts staatssecretaris Annelien Kappeyne van de Coppello

Feestelijke opening 

Nadat de medewerksters de muren hadden geschilderd en hun meubilair in elkaar geschroefd, kon het Centraal Klachtenbureau Handen Thuis op 24 oktober 1985 zijn deuren openen op de Mariaplaats in Utrecht. In het bijzijn van staatssecretaris Annelien Kappeyne van de Coppello deed Els Hoogerhuis de officiële aftrap. “Eindelijk is het zover. Vanaf het ontstaan van het idee tot nu is vier jaar hard gewerkt om dit bureau tot stand te brengen.” Zij sprak zich positief uit over de samenwerking tussen vrouwen uit de vakbeweging en de vrouwenbeweging. Maar gaf ook aan dat deze positieve stap van de opening van Handen thuis “schril afsteekt tegen het totaalbeleid op het terrein van seksueel geweld, dat teveel hap-snap-beleid is met geen enkele waarborg voor continuïteit.” Els sprak de hoop uit “dat Handen Thuis en haar subsidiegever de handen ineen slaan om juist meer continuïteit in de bestrijding van ongewenste intimiteiten op het werk te krijgen en dat dit mannen doet beseffen dat zij in het vervolg hun hand alléén in eigen boezem mogen steken.”  

Els Hoogerhuis. Beleidsadviseur FNV Vrouwensecretariaat en voorzitter stichting Handen Thuis. Foto Liesbeth Sluiter

De opening van ‘Handen thuis’ kwam in vrijwel alle media uitgebreid aan de orde. Zo werd Els Hoogerhuis voor het NOS achtuurjournaal geïnterviewd.    

Van wie kwamen de klachten  

Handen Thuis hield op  vaste dagen telefonisch spreekuur. Verreweg de meeste klachten kwamen van vrouwen jonger dan 31 jaar: werkzaam als administratief medewerkster en receptioniste, winkelbediende of gezinsverzorgster, in de voedingsmiddelenindustrie en de metaal, maar ook in de gezondheidszorg en bij de overheid. De klachten kwamen niet alleen van lager opgeleide vrouwen, maar ook van directiesecretaresses en politieagentes, beleidsmedewerksters en studentes. Dat zegt nog niet alles over het vóórkomen van ongewenste intimiteiten op het werk. Het zegt wel veel over de bekendheid van het klachtenbureau en de voorzorgsmaatregelen in de sector.  

Hulpverlening en voorlichting   

 De werkzaamheden van Handen Thuis bestonden voor een belangrijk deel uit voorlichting, opvang en hulpverlening, het begeleiden van vrouwen die worden lastiggevallen op het werk, en het geven van informatie en advies over de mogelijke vervolgstappen. Van de informatiebrochure Nu is het genoeg verschenen in 1986 drie drukken, met een gezamenlijke oplage van 20.000 exemplaren.  

‘Nu is het genoeg’ – Informatiebrochure van Klachtenbureau ‘Handen Thuis’ voor vrouwen die worden lastig gevallen  

Behalve informatie op papier heeft Handen Thuis, samen met de Stichting Ongein, een Utrechtse vrijwilligstersorganisatie, in 1987 een video geproduceerd: ‘Lastig gevallen. Wat kun je doen tegen ongewenste intimiteiten op het werk.’ In deze voorlichtingsfilm vertellen zes vrouwen over hun ervaringen en over wat ze tegen die ongewenste intimiteiten hebben ondernomen. De film werd gefinancierd met een aanvullende subsidie van DCE. Het reguliere budget van Handen Thuis was veel te krap begroot om al het benodigde voorlichtingsmateriaal als brochures en video’s uit te kunnen bekostigen.  

Juridische bijstand 

De ‘prijslijst’, gepubliceerd in de Volkskrant, eind 1984

 In speciale gevallen werd verdere begeleiding geboden. In 1986 schreef Alie Kuiper in de FNV Nieuwsbrief Vrouwen, de nieuwsbrief van het FNV-Vrouwensecretariaat, het artikel ‘Niet helemaal vogelvrij’, over wettelijke mogelijkheden tegen ongewenste intimiteiten, met name in het Burgerlijk Wetboek. “Een paar maanden geleden durfde een meisje het, met de financiële garantstelling van het feministisch proefprocessenfonds Rechtenvrouw, juridische bijstand van Gabi van Driem1 en ondersteuning van de Stichting Handen Thuis, aan om een ontbindingsprocedure te beginnen, omdat haar baas haar steeds lastig viel. De kantonrechter stelde haar in het gelijk en veroordeelde de werkgever tot het betalen van 5000 gulden schadevergoeding en het aanvullen van haar uitkering tot het laatst verdiende loon gedurende een half jaar.”

Hulpverleners vragen om hulp 

De verzoeken om advies kwamen ook steeds meer van mensen die beroepsmatig werden geconfronteerd met klachten over ongewenste intimiteiten op het werk, variërend van Abvakabo bestuurders in de Sociale Werkvoorziening tot de bedrijfsartsen bij de rijksoverheid, van de CNV Jongerenorganisatie tot de leerlingen van Instituut Nijenrode en van OR-leden tot personeelsfunctionarissen in bedrijven.  

Hieruit blijkt dat er in bedrijven steeds meer vertrouwenspersonen werden aangesteld – eind 1988 waren er bij Handen Thuis ongeveer 300 vertrouwenspersonen bekend. Dat bracht ook een nieuwe scholingsvraag met betrekking tot deskundigheidsbevordering met zich mee. De werkzaamheden van Handen Thuis verschoven daarmee van individuele hulpverlening naar het ontwikkelen van instrumenten waarmee vakbondsbestuurders en functionarissen in organisaties die verantwoordelijk zijn voor arbeidersomstandigheden en werksfeer, zelf de problematiek konden aanpakken.  

Training vertrouwenspersonen  

 De cursussen voor vertrouwenspersonen waren erop gericht dat zij niet alleen directe hulpverlening konden bieden, maar ook in hun eigen organisatie konden adviseren over een preventief beleid.  De deskundigheidsbevordering richtte zich steeds meer op de vraag hoe de samenhang tussen het aanstellen van vertrouwenspersonen, het ontwikkelen van klachtenprocedures, het opleggen van sancties en het ontwikkelen van activiteiten om ongewenste intimiteiten te voorkómen, in de  bedrijven en instellingen vorm kon krijgen. 
Het Ministerie van SoZaW had per 1 januari 1986 vier vertrouwenspersonen aangesteld. In november kwam daar ook een regeling tot stand voor een Klachtencommissie ongewenste intimiteiten. Na 1987, toen er op de meeste departementen vertrouwenspersonen waren, nam bij Handen Thuis het aantal klachten van vrouwen werkzaam bij de rijksoverheid, sterk af. In de gezins- en bejaardenverzorging was hetzelfde patroon zichtbaar. Toen voor die branche in 1987 een Stichting Ongewenste Intimiteiten in de Gezinsverzorging werd opgericht, konden vrouwen met klachten over ongewenste intimiteiten van patiënten en cliënten, daar terecht.  

 Onrealistische verwachtingen 

In het begin heeft Handen Thuis van de subsidiegever veel moeten investeren in het opzetten van een regionaal netwerk, teneinde de kennis over opvang en hulpverlening over te kunnen dragen. De tijd en energie die daarmee gemoeid was, ging ten koste van de eigen methodiekontwikkeling en opbouw van expertise. Het realiseren van een netwerk verliep in deze beginfase, waarin de werkwijze eerst nog ontwikkeld moest worden, moeizaam. Na drie jaar waren er alleen in Nijmegen, Ede en Amsterdam regionale meldpunten tot stand gekomen. Toch slaagde het bestuur van Handen Thuis erin om de subsidie verlengd te krijgen tot 1991.  

Verlenging van de subsidie voor het klachtenbureau (Brief van minister Jan de Koning 9 maart 1988, opgenomen in de brochure ‘En zo voort’ (p.41) – Klik hier voor pdf-versie

De toenmalige minister van Sociale Zaken, Jan de Koning (CDA), had waardering voor zowel de wijze van hulpverlening, als voor het feit dat er intussen enkele honderden vertrouwenspersonen, personeelsfunctionarissen en bedrijfsmaatschappelijk werkers waren voorgelicht. Hij verbond aan de verlenging van de subsidie wel de nadrukkelijke voorwaarde dat het accent moest komen te liggen op het integreren van de visie, werkwijze en methodiek van Handen Thuis, in arbeidsorganisaties. De taken van Handen Thuis moesten worden overgedragen aan andere instanties. Of er voldoende andere instanties bestonden die met minimaal dezelfde kennis van zaken konden werken? Laat staan, dat daar kennis aanwezig was om aan expertiseontwikkeling te doen?   

 Congres Handen Thuis en Clara Wichmann Instituut 

 Klachtenbureau Handen Thuis heeft in februari 1990, samen met het Clara Wichmann Instituut, in Rotterdam een congres gehouden over wetgeving en juridische middelen tegen ongewenste intimiteiten op het werk. Het congresverslag spreekt van een zinvolle en inspirerende dag, mede dank zij de bijna 500 deelnemers uit diverse geledingen. Els Hoogerhuis, inmiddels werkzaam bij de Industriebond FNV en één van de debatvoorzitters op het congres, vond het aangrijpend om te zien, hoezeer het onderwerp binnen 5 jaar al die mensen op de been had gekregen. “Fantastisch, wij zijn gestart met een handjevol vrouwen en nu zoveel mensen die professioneel met de aanpak van dit probleem bezig zijn!”

 Karin Adelmund 

 Karin Adelmund, vicevoorzitter van de FNV, hield een inleiding met als titel Van Taboe naar Beleid. Zij lichtte toe hoe dat beleid de afgelopen tien jaar tot stand was gekomen. De koers voor de komende tien jaar zou moeten worden: van beleid naar realiteit. Met een grote rol voor arbeidsvoorwaardenonderhandelingen, sociaal beleid en bedrijfscultuur. “Klachtenprocedures en andere juridische actiemiddelen zijn per definitie pas aan de orde als er van alles is misgelopen.” Maar na tien jaar actie zijn “Seksisme en ongewenste intimiteiten een serieus onderwerp geworden, niet meer iets om grappen over te maken maar om over te onderhandelen. Aan de werkgeverszijde is dit ook aarzelend het geval.”  Bovendien is het recht meestal niet het geëigende instrument om relaties te herstellen.  
Adelmund stelde onomwonden dat ongewenste intimiteiten “als machtsmiddel werken tegen vrouwen, mede vanwege het geïnternaliseerde zelfbeeld van vrouwen: minderwaardigheid, angst en onmacht.”

Ongewenste Intimiteiten, Gewenste Rechten (Programma congres 1990 in Rotterdam)

Conclusies congres Handen Thuis 

De conclusies van dit congres waren:

  • dat de term ongewenste intimiteiten – met intimiteit heeft het immers niets te maken – beter vervangen kon worden door seksuele intimidatie
  • dat de Arbowet te beperkt was gedefinieerd
  • dat positieve-actiebeleid kan bijdragen om seksuele intimidatie tegen te gaan.

Elske ter Veld was erbij aanwezig, nu als staatssecretaris SoZaWe met Emancipatie in haar pakket. Zij sloot zich direct aan bij deze conclusies. Ze gaf ook aan dat het zwaartepunt ligt bij een goed personeelsbeleid en bij de partijen die dat beleid inhoud moeten geven.

Vertrouwenspersonen professionaliseren 

Alie Kuiper, Stafmedewerker bij Handen Thuis en Organisatieadviseur, gespecialiseerd in de aanpak van ongewenste omgangsvormen op het werk

In november 1990 organiseerde Alie Kuiper de eerste bijeenkomst specifiek voor vertrouwenspersonen uit alle sectoren, over het belang van goede klachtenprocedures. Hier waren 250 aanwezigen, werkzaam in allerlei bedrijven en instellingen. Een uitgelezen gelegenheid om netwerkvorming te promoten en de kiem te leggen voor een beroepsvereniging. 
Omdat het einde van de subsidie voor Handen Thuis ondertussen in zicht was, bracht Alie Kuiper haar deskundigheid onder in een eigen bureau. In 1993 werd de al bestaande samenwerking met psycholoog Willeke Bezemer omgezet in een partnerschap en werd de naam van het bureau Bezemer & Kuiper. Daardoor ging de opgebouwde expertise van Handen Thuis niet verloren en kon  de deskundigheidsbevordering van managers en vertrouwenspersonen in bedrijven, op commerciële basis, worden voortgezet. Voor haar bijdrage aan de aanpak van seksuele intimidatie op het werk ontving Alie Kuiper in 1993 van het maandblad Opzij, de Harriët Freezerring, een prijs voor het leveren van een belangrijke bijdrage aan de emancipatie van de vrouw.   

Nu verder met het vierde spoor 

 Als strategie ter bestrijding van seksuele intimidatie op de werkvloer hebben de FNV vrouwen een viersporenbeleid ontwikkeld: 

  1. Het aanzwengelen van een maatschappelijke discussie om de norm: ”Het hoort er nu eenmaal bij” te veranderen in “Dit is niet OK en moet stoppen”  
  2. Opvang en ondersteuning van vrouwen: bij Handen Thuis en via vertrouwenspersonen 
  3. Wetgeving en sancties en het aanspreken van de overheid op emancipatiebeleid 
  4. Preventieve maatregelen op de werkvloer door het stimuleren van gedragsverandering en via cao-afspraken  

 Concluderend kun je zeggen dat er in de jaren tachtig op de eerste drie sporen, eerst door de FNV vrouwen en daarna door Handen Thuis, flink wat resultaten zijn geboekt. Het vierde spoor, de aanpak van de FNV via cao’s, de STAR en de SER, komt in deel 3 aan de orde. 

Floor van Gelder
Met medewerking van Els Hoogerhuis en Alie Kuiper
 

Juni 2024


Dit is het tweede deel van een serie van drie artikelen over Vakbondsacties tegen seksuele intimidatie op het werk. Het behandelt het Klachtenbureau ‘Handen Thuis’ en de rol van de overheid. Het eerste deel staat sinds mei 2024 op de website. gaat over het uit de taboesfeer halen en het op de vakbondsagenda plaatsen van seksuele intimidatie op het werk: Van Taboe naar Beleid .
Deel 3 volgt in juni/juli en gaat over de aanpak van de FNV via cao’s, in de Stichting van de Arbeid en in de Sociaal-Economische Raad.

Zie ook het FNV-rapport Omgangsvormen op de werkvloer, Horen zien en zwijgen uit oktober 2023