Het geheugen van de vakbeweging

Freek Thomasson, foto Coen Borgsteede, fotograaf van de Bondskrant van de Dienstenbond FNV


Een strijdbare wereldburger uit Lochem

Freek Thomasson

Drie dramatische momenten bepaalden de levensloop van Freek Thomasson. Hij zat in de vijfde klas van de lagere school aan de Burgemeester Leenstraat, toen dokter Hugenholz vaststelde dat hij suikerziekte had. De tweede gebeurtenis was de mededeling door de oude Willemsen van de WILA, dat Freek wel vijf weken verlof kon krijgen om naar de Centrale Kaderschool van het NVV te gaan, maar daarna niet meer terug hoefde te komen. Het laatste drama speelde zich af in Manilla in de Filippijnen; dokter Cruz in het Makati Medical Centre concludeerde dat Freek geveld was door een vleesetende bacterie.

Ik groeide op in de Poorters Janlaan. Dat was toen een straat met ongeplaveide trottoirs. Je kon er met je zakmes ‘landjepik’ spelen. En de gaslantaarns uitmaken als het al wat donker werd. In de straat stonden niet meer dan twee auto’s. Eén was die van slager Hietbrink. Ik hield aan mijn avonturen in de openbare speeltuin achter de Margrietlaan een wondje aan mijn enkel over, dat niet genas. De dokter constateerde suikerziekte.

Dat betekende drastische veranderingen. Een streng dieet. Insuline-injecties. Een andere leefstijl. Niet naar de HBS, zoals meester Veenman adviseerde. “We moeten rekening houden met veelvuldig ziekteverzuim”, zei mijn vader. Hij kreeg gelijk. Die eerste jaren volgde de ene opname in het ziekenhuis aan de Coehoornsingel in Zutphen de andere op. Het eerste schoolreisje, dat ik maakte was in de derde klas van de Uloschool, toen meester Hardon het aandurfde mij op te nemen in de groep, die op de fiets naar Tecklenburg ging.

Lees hieronder verder…
Of download het volledige verhaal in de pdf-versie

 Lochem

… de Centrale Kaderschool (CKS) van het NVV. CKS … dat was de topopleiding, die nogal wat toekomstige vakbondsleiders afleverde…

Ik ging bij de machinefabriek in ‘plaatscharen en kantpersen’ WILA (Willemsen Laren) werken en was nog geen lid van de bond. Een draaier, die lid was van de christelijke bond, zei me dat ik dat dan maar snel moest worden! Dat werd ik, maar niet van het CNV. Elke zaterdag kwamen er drie penningmeesters aan de deur in de Poorters Janlaan. Eén voor de ABVA, één voor de ANMB, en één voor de Vervoersbond. Allemaal van het NVV.

Uitreiking CKS-diploma aan Freek Thomasson, ‘bezoldigd medewerker’ van Mercurius, in 1968, links op de foto

De WILA moest geen ondernemingsraad hebben; ze was te klein. Ik wilde meer weten over arbeidsverhoudingen. Daarom ging ik cursussen volgen van de bond in Lochem. Ik werd geselecteerd voor de Centrale Kaderschool (CKS) van het NVV.  Dat was de topopleiding, die nogal wat toekomstige vakbondsleiders afleverde. De kaderopleiding duurde vijf jaar. Te beginnen met vijf weken schoolse lessen in het Evert Kupersoord in Amersfoort. Vervolgens een jaar schriftelijk onderwijs. Dan weer vijf weken naar school in Amersfoort. Ik ging dus naar de oude Willemsen en vroeg vijf weken vrij, betaald of onbetaald. Zijn antwoord was kort en duidelijk: ”As ie naor die schoole wilt, dan gaoj maor! Maor dan hoof ie hier nit meer terugge te komm’n”.

’s Avonds overleg met Mieke, mijn vriendin. Toch naar de CKS. Dat meldde ik een paar dagen later aan Willemsen. Ik denk, dat ie eigenlijk wel blij was om zo van me af te komen. Maar ik moest in maart en april nog wel helpen met het opzetten van zijn SAFAN- exportkantoor in het Groothandelsgebouw in Rotterdam.

Net voordat ik bij de WILA op straat zou worden gezet, werd ik aangenomen bij de Algemene Bond Mercurius, op het hoofdkantoor in Amsterdam. Ik werd assistent van het Bondsbestuur. Mijn eerste dag in dienst van deze bond in de sterk opkomende dienstensector was op 1 mei, een vrije dag!

Ik werd kostganger bij mevrouw Schipaanboord op het Hygiëaplein. Een half jaar later trouwden Mieke en ik. We huurden en paar kamers bij de familie Geers in de Waalstraat, – met gebruik van hun keuken en badkamer. Weer een half jaar later huurden we een flat in de Brandaris in Zaandam; een enorm flatgebouw langs de Coentunnelweg naar Amsterdam.

Mercurius was een bond van handels- en kantoorpersoneel, aangesloten bij het NVV. Ik was er ook jongerensecretaris. Organiseerde vergaderingen van de Jongerenraad en weekends met jonge leden. Ik schreef stukjes in de Bondskrant, gericht op jongeren, we hadden een eigen rubriek: “Dwarshout”.

Ik had geen auto van de bond. Bestuurders konden een renteloze lening krijgen om een auto te kopen. Maar ik was geen bezoldigde bestuurder. Voor het jongerenwerk reisde ik met trein en bus. Of met mijn eigen auto (een tweede hands Renault 4; ook wel koekblik genoemd. De reiskosten werden vergoed op basis van de kaartjes van het openbaar vervoer.

Voor een weekend met jonge, nieuwe leden in Zuidwest Nederland, bracht Mieke me op vrijdag met de auto naar het station Zaandam. Vandaar toerde ik met de trein naar Amsterdam en vervolgens naar Vlissingen. Dan met de boot naar de overkant van de Westerschelde en tenslotte met de bus naar de jeugdherberg in Cadzand. De maandag daarop moest ik de gebruikte kaartjes inleveren bij chef-de-bureau Piet Portwijn. Die liet ze nauwgezet controleren door administrateur Cor Kooijman.

Bij Mercurius werd ik steeds vaker ingezet bij problemen op districtskantoren, vooral voor het houden van spreekuren voor de bondsleden. Die hield ik ook in de afdeling Amsterdam. Dat was veruit de grootste afdeling en toonaangevend in de bond. Er werkten drie bestuurders in bezoldigde dienst. Eén was uitgeschakeld door een hartinfarct; de voorzitter stapte over naar een andere baan; en de derde ging met pensioen. Er werden vier bezoldigde bestuurders aangesteld hun plaats. Daarvan was ik er één en ik werd meteen voorzitter van de grootste afdeling. Dus opvolger van Co van den Born.

Dankzij Van den Born’s activiteiten hadden vrouwelijke leden een stevige positie verworven in de structuur van de bond. Dat was ook terecht: een derde van de leden van de Dienstenbond was vrouw! In de loop der jaren groeide het aantal vrouwelijke bezoldigde bestuurders van één – Van den Born – naar acht.

Het was een tumultueuze tijd, die beginjaren ’70 van de vorige eeuw. Met vergaderingen van meer dan honderd leden, waaronder nogal wat communisten, die ‘Baas In Eigen Bond’ wilden zijn. We veranderden de bestuurscultuur van de afdeling. Toen ik bestuurder werd in de groep detailhandel op het hoofdkantoor in Woerden, was de afdeling Amsterdam in handen van de leden. Het nieuwe bestuur telde wel wat oud-Jongerenraadsleden. Die kende ik al een hele tijd. Ik merkte, dat ze van kritische jonge leden, kritische bestuursleden waren geworden.

Overdag was ik bezig met opkomen voor individuele en groepen leden. Dat betekende hen – en soms ook niet-leden – uitleggen wat hun rechten zijn; bezwaar maken tegen ontslag; aangiftebiljetten voor de inkomstenbelasting invullen; dossiers voorbereiden voor zaken, die door het NVV Bureau voor Arbeidsrecht verder werden behandeld. En veel vergaderen met Amsterdamse bonden van het NKV en CNV. Veel vergaderen en meestal was ik de voorzitter, wat betekende, dat ik ook heel goed moest weten, waar het over ging.

Het kantoor Amsterdam grensde aan het Vondelpark. Meestal wandelde ik in de middagpauze in het park. Dat was in de tijd van de Lieverdjes op het Spui en Flowerpower in het park. Wil Mertens, die voor de huishouding zorgde op kantoor, was niet alleen gastvrij voor de loslopende katten, maar ze gaf ook drugsverslaafden af en toe te eten.

Woerden

Toen we de zaken in Amsterdam op orde hadden, werden we overgeplaatst naar het hoofdkantoor in Woerden. Ik kwam terecht in de groep Detailhandel. Met drie andere bestuurders onderhandelden we over ongeveer twintig cao’s in het winkelbedrijf.

Het distributiecentrum van een grootwinkelbedrijf was een strategische plek om leden te werven. Bij het distributiecentrum van Albert Heijn in Zaandam had ik een ledenvergadering over het  eisenpakket voor een nieuwe cao. Een orderpikster stelde voor om de geboortedag van Mohamed als vrije dag op te nemen in de cao. Dat voorstel haalde het niet. De voorzitter van de bedrijfsledengroep, die van Turkse afkomst was, stemde ook tegen.

Ik werd betrokken in een overhaaste actie van de Voedingsbond. Die had, net als wij, leden in de hoofdafdelingen van supermarkten. De Voedingsbond FNV besloot de supermarkt Elka in de Achterhoek te bezetten. Onze leden deden mee. Leendert Kip, de eigenaar, werd buiten de deur gezet.

Net toen ik druk was met die bezetting, trad bondsvoorzitter Jan Brouwer onverwacht af . De bond was toen heel intern gericht. Dat moest fout gaan. Brouwer’s plotselinge vertrek  maakte die crisis in al zijn facetten duidelijk. Vicevoorzitter Anno Kuizinga schoof mij naar voren als kandidaat om Brouwer op te volgen.

Kip had dat gezien. Hij was nog heel boos op mij. Op een donderdagmorgen vertelde de bestuurs-secretaresse Ellie mij, dat Leendert Kip beneden bij de receptie stond en mij wilde spreken. Hij had zijn jachtgeweer over de schouder. Kip werd naar de kantine geleid, hij moest zijn geweer beneden afgeven. Ik heb een kopje koffie met hem gedronken. Daarna vertrok Leendert – wat gekalmeerd – weer naar Aalten.

Het gewone werk als bondsvoorzitter was meestal niet zo spannend. Dat was vooral veel, heel veel vergaderen; over het arbeidsvoorwaardenbeleid en de dreiging van automatisering op de werkgelegenheid. Korter werken met behoud van loon werd een prominente eis. Daarover waren de opvattingen verdeeld in de FNV, en ook binnen de bond.

Allerlei interne zaken kwamen ook op mijn bord. Begin jaren tachtig ging het niet goed met de economie. De bond had daar ook last van. Elke maand werden dalende ledentallen gepresenteerd. Bovendien moesten we de samensmelting van “Mercurius” en de Dienstenbond NKV vormgeven.

Het federatiebestuur van negen leden moest een bondsbestuur van vijf leden worden. Het aantal districtskantoren werd teruggebracht tot de helft. Voor de cao-onderhandelaars in Woerden gold hetzelfde recept.

Onderweg naar een actievergadering in de omroep in Hilversum vroeg een bestuurder mij, wat ik ervan zou vinden als hij bij een commercieel bedrijf zou gaan werken. Ik zei, dat het aantal banen in commerciële bedrijven vele malen groter is dan in de vakbeweging. Ik had niet door dat er mogelijk een belangenconflict was: hij had een werkgever in gedachten met een cao, waarover hij namens de bond onderhandelde. En ging daar ook daadwerkelijk werken.

De afdeling Publiciteit van de Dienstenbond maakte om de twee weken ‘De Bondskrant’. Het was niet altijd duidelijk, wie besliste wat er werd gepubliceerd. De bestuurder, die zijn cao-resultaten in de krant wilde hebben, of de journalist, die een mooi stuk over Emma Mashinini van de Zuid-Afrikaanse bond wilde afdrukken. Ik hakte deze knoop door en onderhandelde met de vakbond van de redactie, de NVJ, over een redactiestatuut. Omdat dat het eerste redactiestatuut binnen de FNV zou worden, hielden de andere bonden en hun journalisten nauwlettend in de gaten wat de NVJ en ik aan het doen waren.

Met instemming van de ondernemingsraad lieten we een extern bureau een onderzoek naar functieclassificatie doen. Dat leverde geen schokkende resultaten op. Of het zou moeten zijn, dat de werkorganisatie van een vakbond geen eenheidsworst is. Daarmee waren de werkverhoudingen weer tot normale proporties teruggebracht. De bondsvoorzitter scoorde de meeste punten. Ik dus.

Toen ik in de afdeling Amsterdam bestuurder werd, kreeg ik het loon van bestuurder A, zoals dat toen heette. Dat was een mooi salaris, vond ik. Na de uitkomsten van het functiewaarderingsonderzoek koos ik ervoor om datzelfde salaris te houden. Tot ik ontdekte, dat de andere bondsbestuursleden het nieuwe, hogere salaris wel graag in ontvangst namen.

USA- reis

De regering van de Verenigde Staten had in de jaren na de Tweede Wereldoorlog een project waarvoor West-Europese politici en zakenmensen werden uitgenodigd om in de Verenigde Staten een programma te volgen dat erop was gericht om mee te helpen aan de wederopbouw van Europa. De Sovjet-Unie zorgde voor de Oost-Europese landen.

In 1984 werd ik gevraagd door de ambassade van de Verenigde Staten om mee te doen aan een groepsstudiereis over het onderwerp “Kleine ondernemers en hun rol in de verbetering van de economische structuren”. Na het nodige overleg heb ik ja gezegd op die uitnodiging, hoewel het onderwerp niet erg goed paste in mijn vakbondswerk. Maar er waren voldoende raakpunten om deze unieke kans te grijpen.

De VS- ambassade vertelde me, dat het project gericht was op mensen van wie verwacht werd, dat ze een vooraanstaande rol in de nationale politiek zullen gaan spelen. Voor Wim Kok, die een soortgelijke reis had gemaakt, ging dat zeker op. Ik sloeg een andere weg in.

De voorzitter van de Nederlandse werkgeversclub voor de meubeldetailhandel had een ontmoeting geregeld met zijn zoon; directeur van het InterContinental hotel in San Francisco. Van Aalst junior vertelde me veel over Amerikaanse arbeidsverhoudingen. Zijn restaurant keek uit over de baai van San Francisco en de Golden Gate Bridge. Terwijl wij daar zaten te praten en kreeft te eten, zakte de zon in de Grote Oceaan.

Congres 1985

Congres van de Dienstenbond in 1985: Freek Thomasson (links) … zou ervoor zorgen dat het congres nieuwswaarde kreeg…

Op weg naar het congres van de bond in 1985 kwamen Mieke en ik tot de conclusie, dat het mooi was geweest.

Het Utrechts Nieuwsblad schreef er later over: “Voor de dames en heren van de pers kan ons congres een lichtpuntje zijn in deze donkere dagen. Er valt zeker wat te verslaan”. Voorspellende woorden van Freek Thomasson, dinsdag aan het begin van het driedaags congres van de Dienstenbond FNV in dé Utrechtse Jaarbeurs. Thomasson, op dat moment nog voorzitter, had kennelijk al een voorgevoel dat er wat ging gebeuren. Hij zelf zou er nog diezelfde dag voor zorgen dat het congres nieuwswaarde kreeg.”

Ik had in een interview met het weekblad Vrij Nederland gezegd, dat ik meer steun voor mijn herverkiezing wilde dan 50 plus één procent. Ik wilde voldoende steun van het congres voor problemen, die zich aandienden. Natuurlijk daagde het congres me uit om een concreet percentage te noemen. Niet zeggen, sisten mijn medebestuursleden. Ik zei: “75 procent.” Het werd 67 procent. Dus… weg voorzitter!

Weer terug naar Amsterdam

Na twintig jaar pakte ik mijn biezen bij de FNV. Net als bij de WILA – twintig jaar eerder – dreigde ik door mijn eigen keuze werkloos te worden. De ontslagaanvraag werd een paar maanden later ingediend bij het Gewestelijk Arbeidsbureau in Woerden. Het was een ontslag, dat we destijds in de ontslagcommissie van het Amsterdamse Gewestelijk Arbeidsbureau afdeden als een hamerstuk. Er was geen regeling, geen gouden handdruk. Gewoon: eigen schuld, dikke bult!

Het aftreden als voorzitter was nieuws geweest. Nogal wat bedrijven en wat headhunters zochten contact met me. De een had nog een mooiere baan voor me dan de andere. Ik koos voor hoofd Personeel bij de Sociale Verzekeringsbank in Amsterdam.

Ik onderhandelde met de bond een regeling uit voor de overdracht van twintig jaren pensioenrechten, die bij De Centrale zouden worden geparkeerd, naar het Algemeen Burgerlijk Pensioenfonds ABP. De penningmeester sputterde wel wat tegen. Want dat zou wel veel geld kosten.

Wim van der Snoek was toen waarnemend president- directeur van de SVB. We kenden elkaar van het bestuur van Detam. Toen verschilden we nogal eens van mening. Ik ging werken bij de SVB als chef Personeel. Het was een bureaucratisch bedrijf. Dat mocht ik wel eens flink gaan opschudden, volgens Van der Snoek.

Het bleek een interessante uitdaging. De dienstcommissie – lees ABVA-KABO – wilde de status van een overheidsbedrijf behouden, maar wenste een gewone ondernemingsraad te worden. En een echte cao af te sluiten. Maar de ambtenarenstatus moest wel behouden blijven, dus ook de status van overheidsbedrijf.

De overheid, die de bestuursleden van de SVB benoemde, wilde dat de Raden van Arbeid – die voor een deel hetzelfde werk deden – omgevormd zouden worden tot districtskantoren van de SVB. Dat mocht ik allemaal in de week leggen. Dat was leuk om te doen. Maar niet zo simpel. Ik bleek kwartiermaker te zijn geworden voor een grote reorganisatie.

Wat ook leuk was, dat mijn kamer in het gebouw aan de Apollolaan in Amsterdam een heus privétoilet had. Indrukwekkend vond ik de paternosterliften, die de hele dag draaiden van de kelder tot de zolder en terug. Je stapte erin op de tweede verdieping en er weer uit op de vierde zonder op een knop te drukken of een deur te openen.

Mijn eerste gang was naar Lammert Opheikens. Hij was voorzitter van de Vereniging van Raden van Arbeid. Ik kende hem al van de CKS. Ik ging alle Raden van Arbeid af. Zo ontdooiden de ijzige verhoudingen een beetje. Een Raad van Arbeid had geen professionele personeelsdienst. Dat werk deed de voorzitter van de Raad zelf. Ik bood ze aan om mijn afdeling te gebruiken. Dat werkte. Marianne Huijbers, een van de personeelsconsulenten van de SVB, had er een tijdje een flinke klus aan.

Zimbabwe

FIET-congres 1984, met vlnr Jan Roover, Sandro Fogarin en Freek Thomasson

Tijdens mijn voorzitterschap van de Dienstenbond FNV werd ik meer en meer betrokken bij internationale activiteiten. Op het congres van de FIET in 1984 in Tokyo zou ik een mooie toespraak houden over internationale vrede. Dat was een brug te ver. De Amerikaanse kruisraketten zouden in Nederland worden geplaatst. Ondanks mijn protesten.

We gingen met dezelfde boodschap ook op bezoek bij KPVDSZ in Hongarije. Kernraketten de wereld uit! Ja ja, maar niet in uit Hongarije. Daarna in Bulgarije. De bond had het duurste hotel van Sofia voor ons geboekt. Een suite voor mij, de president, tegenover het Bulgaarse parlementsgebouw. Kernraketten de wereld uit! Ja, ja, maar ook niet uit Bulgarije.

Medebestuurder Sandro Fogarin en ik vlogen terug via Boedapest, want dat was goedkoper. Maar het vliegveld was gesloten wegens dichte mist. We landden in Bratislava in het Slowaakse deel van Tsjecho-Slowakije. Daarvoor hadden we geen visum en we werden niet toegelaten. Dat was de autoriteiten ook wat te bar. Ze gaven een visum voor één dag. Er werd een hotel geregeld, en na nog een flinke slok tax free whisky doken de algemeen secretaris en ik samen in het enige bed, dat nog vrij was.

Diezelfde algemeen secretaris van de Dienstenbond FNV, Fogarin, vroeg of ik een cursus over functiewaardering wilde geven voor Commercial Workers Union in Zimbabwe. Dat wilde ik wel.

… Mieke had een kleine Zimbabwaan op haar schouder genomen om hem beter te laten kijken naar president Mugabe…

Odette, mijn secretaresse bij de SVB, heeft zich rot gewerkt om al het studiemateriaal in Harare te krijgen. Ik had met FIET geregeld, dat ik de vergoeding voor een businessclass kaartje kon gebruiken voor een goedkopere vlucht met Zambia Airways. Mieke en mijn dochter Marlies vlogen van diezelfde vergoeding ook naar Harare. Zo knoopte ik een mooie vakantie vast aan mijn cursus.

Mieke had een kleine Zimbabwaan op haar schouder genomen om hem beter te laten kijken naar Mugabe bij de opening van het parlementaire jaar. Zelfs de Victoria Falls waren vernoemd naar het Britse koningshuis. Alles in Zimbabwe was “very British”.

We wandelden een stukje in het park van Harare. Marlies werd beroofd van haar schoudertasje. Onder luidkeels roepen: “Hold ’m, hold ’m”, werden de drie rovers gepakt.  Er was snelrecht. Een paar dagen later zei de hotelreceptionist mij, dat ik door de rechtbank was opgeroepen om te getuigen. Zoals gebruikelijk had ik geen stropdas. Zo kon je niet verschijnen voor de rechter. Een stropdas geleend van het hotel.

Weer thuisgekomen vroeg beleidsmedewerker internationaal Tom Etty van de FNV of ik belangstelling had om het projectenwerk van het Internationaal Verbond van Vakverenigingen (IVVV) in Brussel te leiden. En zo ben ik in de internationale vakbeweging terecht gekomen.

Brussel

Mijn laatste dag bij de SVB werd een afscheidsbijeenkomst in de bestuurskamer op de eerste verdieping. Gefêteerd door SVB-voorzitter Hannie van Leeuwen, ging ik op de achterbank van de directieauto van Amsterdam naar Welle in België. Daar was de verhuiswagen net weer naar Nederland vertrokken. Mieke en haar zus Mara hadden al veel spullen op de goede plaats gezet.

De overstap naar het Internationaal Verbond van Vakverenigingen (IVVV) schokte me. Ik werd er verantwoordelijk voor vakbondsscholing van de lidorganisaties in ontwikkelingslanden En voor de financiering daarvan. Ik belandde in een slangenkuil van nationale en internationale voorkeuren.

De fondsenwerving voor scholingsactiviteiten in de derde wereld was onbekend terrein voor me. Die activiteiten werden niet betaald door het IVVV zelf, maar door een beperkt aantal nationale vakbonden. Zo kregen de Finse vakbonden geld uit het budget van de regering voor ontwikkelingssamenwerking. Die sluisden een (klein) stukje daarvan door naar het IVVV voor zijn projecten. De FNV deed hetzelfde. Al die kleine beetjes leverden wel bij elkaar tientallen miljoenen Amerikaanse dollars op., Alle bureaucraten in het secretariaat in Brussel probeerden daarvan mee te snoepen.

De vervlechting van nationale en internationale belangen waarmee ik te maken kreeg, blijkt uit het volgende voorbeeld.

De Nobelprijs voor de Vrede werd in 1994 in Oslo uitgereikt aan onder andere Yassar Arafat, leider van de Palestijnse PLO. Daarna steunde Landsorganisasjonen i Norge (LO Noorwegen) vrijwel elk project, dat werd ingediend door de Palestijnse vakbeweging. Ik ging deze voorstellen samen met Marie-Carmen Leunda ter plaatse beoordelen. Redacteur Jan Bom van het FNV Magazine reisde mee en maakte er een verslag van. We waren onderweg in een taxi naar Oost-Jeruzalem met veel stickers “international” en “press” en werden bekogeld door stenen gooiende jochies.

Het was Ramadan. Ik mocht na zonsondergang mee-eten thuis bij Shaer Saed: Overdadig, maar ik ben geen grote fan van grote brokken schaap.

De projecten waren ervoor om òf de Palestinian General Federation of Trade Unions (PGFTU), òf de rivaliserende  General Federation of Palestinian Labour Unions (GFPLU) te steunen. Ik bracht verslag uit en vond dat de Noren die netelige keuze maar zelf moesten maken.

Ongeveer tien jaar later werd ik als senior specialist van de ILO bij een mooi project betrokken. De regering-Clinton had besloten Cambodja een “gunst status” te geven voor de import van textiel. Daar was een belangrijke voorwaarde aan gesteld: textielexporteurs naar de Verenigde Staten moesten wel aan ILO- conventies voldoen. Dat deden die ondernemingen in handen van Koreanen volstrekt niet. Er moest dus snel een eind worden gemaakt aan de onderdrukking van onafhankelijke vakbonden en de doodsbedreigingen aan hun leiders.

Ik ging hard aan de slag om vakbonden, die elkaars bloed wel konden drinken, tot samenwerken te brengen. Dat lukte met pendeldiplomatie aan de rand van het zwembad van hotel Cambodiana. Tot de Republikeinen in Amerika de macht overnamen, met George Walker Bush als president. Het project werd abrupt gestopt.

“Mijn” projectcommittee in Brussel was een ingewikkeld gezelschap. Ze vergaderde één keer per jaar. De meeste leden waren aanwezig omdat ze nieuwsgierig waren naar wie-in-welk-land-met wie samenwerkte. Niet om hun werk te coördineren.

Zo steunde de Deutsche Gewerkschaftsbund (DGB) geen internationale vakbondsprojecten. Dat deed de Friedrich Ebert Stiftung (FES) die opereerde als een ministerie van Buitenlandse Zaken van de (West-Duitse) sociaaldemocratische regeringen.

Het Britse Trade Unions Congress (TUC) nam zelfs niet de moeite om naar de vergaderingen van mijn “Projects Committee” te komen om uit te leggen, hoe de samenwerking met de vakbonden in de voormalige Britse kolonies verliep. Het had dit klusie uitbesteed aan Commonwealth Trade Union Council. Dat omvatte meer dan vijftig landen, van Canada tot Nieuw- Zeeland. Pas in mijn vijfde IVVV-jaar gingen ze het projectcommittee bijwonen.

Toch bleek mijn baan buitengewoon interessant te zijn. In de projectenbudgetten was altijd een percentage opgenomen voor coördinatie en administratie. Met andere woorden: “mijn” projecten brachten veel geld binnen voor het IVVV.

We ontwikkelden een systeem voor vakbondsscholing dat niet veel geld kostte: study circles. Dat wil zeggen, wij maakten in Brussel het scholingsmateriaal. Stelden dat beschikbaar aan bijvoorbeeld de bond in de Centraal Afrikaanse Republiek. Zo kon de Confédération Nationale des Travailleurs de Centrafrique zijn kaderleden onder de palmboon leren, wat de ILO Conventie 87 over vrijheid van organisatie betekende voor Centraal-Afrika. En waarom de CNTC lid was het IVVV.

We waren in het Department of Projects, Education, And Regional Liaison met vijftien mensen uit tien landen aan het werk. Daar kwamen nog project- en scholingsmedewerkers in Afrika, Azië en Latijns-Amerika bij, Kortom, een bont gezelschap. Dat wel een beetje mijn uitgezette lijn moest volgen.

Dat was vaak best gecompliceerd. De manager van een scholingsproject met standplaats Singapore kwam uit Denemarken. Hij was met het geld voor het project in Zuidoost- Azië door de LO-FT Council meegestuurd. Die selectie was gemaakt door de Denen; daar had ik niet veel over te zeggen, maar ik was er wel verantwoordelijk voor. Mads-Bugge moest aan mij rapporteren en ook aan Izumi, de algemeen secretaris van ICFTU-APRO, een Japanner die het niet zo had begrepen op “Brussel”.

We financierden niet alleen scholingsprojecten. Het ging ook over het gevecht tegen kinderarbeid. Over het versterken van de vakbonden in landen als Cambodja en Fiji. En de anti-apartheids beweging tegen het regime in Zuid-Afrika. Alle vakbondsonderwerpen passeerden mijn tafel.

Mijn werk leverde soms mooie kameraadschappen op, zoals met Victor Baez die later Deputy General Secretary werd van de ITUC in Brussel. Toen ik in Paraguay was, regelde hij een bijeenkomst met “zijn” “leden in een gigantische waterkrachtcentrale – ITAPU BiNacional – op de grens van Brazilië en Paraguay. Dat was opmerkelijk. De regeringen van beide landen waren niet bijster vakbondsvriendelijk. De vakbondsleden zaten aan de regelknoppen van de centrale, diep in de betonnen bunkers en afgesloten van de bewoonde wereld, dat wel! Terug in Asunción heb ik aan de keukentafel van Baez meegegeten.

Afrika

Al mijn reizen naar Afrikaanse landen waren voor beoordelingen van vakbondsprojecten: de voorstellen, die ik op mijn tafel kreeg in Brussel; de uitvoering ervan; en vervolgens de evaluatie van zo’n project.

Heel Afrika, beneden de Sahel, stond in mijn agenda. Ik ben alleen nooit in Angola en Mozambique geweest. De Portugese bond, en lid van het IVVV, was zelf actief in die voormalige kolonies.

Op het randje waren de landen Eritrea en Namibië. Beide landen hadden nauwe banden met de Sovjet-Unie. Het IVVV negeerde zulke regimes. De Noord-Europese vakbonden daarentegen werkten wel samen met de vakbeweging daar. Zij besteedden het management van die projecten uit aan het IVVV. De projectmanager was al in de budgetten opgenomen. En zo werd ik de chef van Markku, een Finse medewerker die scholingswerk deed in Namibië en later in Eritrea.

De evaluatie van het project in Eritrea was exemplarisch. Een groep van vakbondsmensen ging het project in Eritrea evalueren. Omdat de regels van de regering – de geldschieter  – zo’n evaluatie voorschrijven. Die groep bestond uit vijf mensen: twee Finnen, een Deen, een Zweed en mijzelf van het IVVV.

De kosten, inclusief business class vliegtickets worden betaald door de regeringen. Behalve voor mij het stukje van Brussel naar Frankfurt. In Frankfurt ontmoette het gezelschap elkaar. Vóór het instappen van het Lufthansa vliegtuig werd ik opgeroepen. Of ik bezwaar hand om een stoel in eerste klas te krijgen.

We evalueerden het project samen met de Eritreeërs. Het was een succes. Dat was al gemeld aan de Zweedse geldschieter. Markku had nog wat bedrijfsbezoeken geregeld waaronder een workshop in Asmara, met de nogal ronkende titel: “Workshop On International Solidarity With Eritrean Workers”. En een beetje toerisme in de Rode Zee, voor de haven van Massawa. En het was klaar.

Ik was verrast door de blijvende invloed van voormalig kolonisator Italië. Mussolini was er druk mee geweest. De espresso in het café was perfect. En er was een heuse Banco d’Italia. De wastafels maakten de Eritreeërs voor de Italiaanse markt.

Azië

Vietnam

Op het congres van de VGL in Vietnam werd mijn toespraak wegens tijdgebrek van het programma gehaald. Ik ging daarin de regering van Vietnam vriendelijk uit te nodigen om de VN- en ILO- principes eens netjes na te gaan leven. Vietnam was lid van beide, maar nam het niet zo nauw met hun deze principiële uitgangspunten.

De VGCL- drumband stapte onder luid applaus de trappen af naar het podium. Vrouwen, die kandidaat waren voor topposities, werden enthousiast verwelkomd. Er werden talloze triomfen van de revolutie gemeld, voor de arbeiders van Vietnam. Althans, dat was wat de tolk van de internationale afdeling van de VGCL mij vertelde.

Ik was de informele leider van de delegaties van vakbonden uit niet-communistische landen. Het was al mooi genoeg, dat we erbij mochten zijn! De ILO hoorde erbij en andere vakbondsgasten waren geldgevers. Van de buitenlandse gasten kreeg de All China Federation of Trade Unions (ACFTU) wel het woord. Ook de algemeen secretaris van de bond van de Democratische Volksrepubliek van Laos mocht de loftrompet steken. De geitenwollensokken mevrouw van de Australian Council of Trades Unions (ACTU) mocht op de receptie wat zeggen; ze was heel opgewonden over alle socialistische verworvenheden in Vietnam.

Kuching

In 1999  trad ik op in een workshop van de MTUC in Kuching, Serawak. Hoe moest een sociale zekerheidssysteem in deze Maleisische provincie op Borneo er uit zien volgens de ILO? De vakbond had een wettelijk systeem in gedachten. Ik zette mijn Nederlandse vakbondspet op, en vertelde de twintig vakbondsleiders, dat het beter is om eerst zelf iets op te zetten voor de leden en dat later uitgangspunt van wetgeving te maken. Dat was een verrassing: zelf wat op poten zetten.

Bangkok

Ik solliciteerde bij de International Labour Office (ILO). De standplaats zou Boedapest zijn, maar werd Bangkok. Daar stond niemand op ons te wachten; in elk geval niet bij aankomst op de luchthaven. De taxi bracht ons eerst naar het verkeerde hotel. Een paar dagen later ging ik in een wildvreemde stad op zoek naar mijn kantoor. Volgens de hotelportier was dat in de buurt van het Thai Boxing stadium. Dat klopte; het was ook tegenover het hoofdkwartier van het Thaise leger.

We huurden een mooi appartement aan de Chao Phraya rivier. In het district van kunstenaars en studenten, Banglampuh. Van ons appartement in de Phra Arthit Road was maar een kwartiertje rijden naar mijn kantoor in het gebouw van de Verenigde Naties.

Het bleek een bijna perfecte plek voor ons. Ik ging soms per fiets naar kantoor. Mieke stak de rivier over met een bahtboot’; dat was een bootje dat van ene kant van de rivier naar de andere kant voer. Een kaartje kostte een baht, ongeveer een Belgische frank of een Nederlandse stuiver. Aan de overkant pakte ze een taxi naar het winkelcentrum, met een supermarkt, die van Ahold bleek te zijn.

In een brief aan Henk van Tolij schreef ik in 1998:
Hong Kong en Peking waren uitgesproken koud. In Peking biggelden de tranen over m’n wangen. Nee, niet van verdriet, maar door de ijzige wind. Tja, wat doe ik? Ik werk dus bij de International Labour Organization. Dat is een UN-organisatie, die internationale afspraken over arbeidsvoorwaarden en vakbondsrechten maakt. Het feit, dat jij lid kunt zijn van de NVJ – of welke andere bond dan ook – is mede het gevolg van ratificering door Nederland van een aantal belangrijke conventies van de ILO. De Nederlandse regering is zo’n tien jaar geleden in de problemen gekomen, omdat de zogenaamde trendvolgerswet in strijd was met ILO-conventies. Het hoofdkantoor is in Genève. Ik onderhoud de relaties met vakcentrales in een aantal landen in de regio (China, Hongkong, Vietnam, Thailand, Cambodja, Maleisië, Singapore en Filippijnen). We organiseren seminars en workshops om de bonden te helpen hun rol te spelen in drie-partijen-structuren – zoals in Nederland de SER. Vorige week ben ik naar Cambodja geweest om een vakbondsscholingsproject te introduceren. In mei ga ik naar Manila voor een workshop over veiligheid en gezondheid op het werk. Ik was in Peking om afspraken te maken over een cursus over cao-onderhandelingen. Het is heel aardig werk. Veel afwisseling. En ik zie en beleef veel. Ik kan heel veel van mijn ervaringen in de Nederlandse en internationale vakbeweging gebruiken. (….) . Dit weekend begint het Thaise nieuwe jaar. Songkran, noemen ze dat hier. De boeddhistische traditie wil, dat je de handen van monniken besprenkelt met water en hun zegen afsmeekt. De praktijk is echter dat iedereen die op straat loopt nat  gegooid wordt. Verfrissend!!!

Ik maakte er kennis met een hopeloos verdeelde vakbeweging. De Thaise wet bepaalde, dat een vakbond per bedrijf mocht worden opgezet, maar niet voor een bedrijfstak.

Ik citeer uit een artikel Trouw van 17 oktober 1998: Pratueng Saengsank is president van de LCT, met 75 aangesloten bonden de grootste vakcentrale in Thailand. Hij zit er nog maar net. Zijn voorganger moest opstappen omdat hij zijn baan verloor en daarmee zijn bestaansrecht als vakbondsman kwijtraakte. Want de bonden hebben geen personeel in dienst, werkgevers verlenen hun mensen vrijstelling om vakbondswerk te kunnen doen.

Pratueng kan en wil momenteel niet veel zeggen over de positie van de LCT, laat hij via een tolk weten. Freek Thomasson, een Nederlander die in Bangkok voor de International Labour Organisation onder meer de contacten met de vakbonden in Thailand onderhoudt, begrijpt wel waarom. “Er liggen nogal wat gevoeligheden, onder meer met de andere vakcentrale, de TTUC. Ik heb vertegenwoordigers van die clubs onlangs drie dagen bij elkaar in een hotel gezet om ervoor te zorgen dat ze dezelfde richting gaan opkijken. En ik moet zeggen: het gaat al een stuk beter.”

Die bijeenkomst had ik geregeld in Chiang Mai, in het noorden van Thailand. De reis ernaar toe ging per vliegtuig. Ik had een bijkomend probleem. Ik was geopereerd aan een verrekte achillespees. Mijn been zat in het gips.

De operatie was gedaan in het Siriraj Hospitaal in Bangkok. Dat was het beste ziekenhuis van Thailand; er was een afdeling gereserveerd speciaal voor de koning van Thailand. Voor het geval hem wat zou overkomen. Ik liet er altijd mijn diabetescontroles uitvoeren. En nu dus die achillespeescorrectie. Probleem: verdoving! Op de gang van het operatiekwartier vroeg de verpleegster, hoe ik verdoofd wilde worden? Wist ik veel? Doortastend besloot ze, dat het een ruggenprik moest zijn. Een half uurtje later werd mijn achillespees gerepareerd, zonder dat ik er wat van voelde, terwijl ik wat grappen maakte met de verpleegsters.

Peking en de zieke moeder van Kimi

Bij mijn eerste bezoek aan Peking waarschuwde Bernd Reddiesch van de Friedrich Ebert Stiftung me: als de Chinezen het niet zo waarderen, dat je de principes van de ILO over onafhankelijke vakbonden en de rechten arbeiders te nadrukkelijk voor het voetlicht brengt, dan zullen ze corrigeren. Als dappere Hollander antwoordde ik, dat ik dat wel eens wilde zien gebeuren. Maar het gebeurde. Op een hele subtiele manier.

Het ging als volgt. Het MDT in Bangkok had één positie voor de werkgevers (ACTEMP) en twee ACTRAV-mensen, Kimi Takagi en ik. Toen onze baas op bezoek was in Bangkok, vertelde hij, dat de werkgevers in de ILO er iemand bij zouden krijgen. Die zou in Manilla worden geplaatst, een standplaats die zich vooral op landen in de Stille Zuidzee richtte, exclusief China. Dus aan Kimi en mij de vraag, wie er naar Manilla wilde worden overgeplaatst.

Scholingsbijeenkomst onderhandelen over arbeidsvoorwaarden in 1998: … ik gaf wel nog even lessen aan de China Labour University, de kaderschool voor de communistische partij. Met een groepje jonge ACFTU-studenten doken we na het college de kroeg in…

Argeloos zei ik, dat ik als werknemer van een internationale organisatie in principe overal geplaatst kan worden. Kimi beweerde, dat zij binnenkort wel terug zou moeten gaan naar Japan, omdat haar moeder heel ziek was. Dus daar ging ik naar de Filippijnen. Hoe ziek Kimi’s moeder was, weet ik niet. Zij werd niet lang daarna overgeplaatst naar het hoofdkantoor van de ILO in Geneve.

Ik gaf wel nog even lessen aan de China Labour University, de kaderschool voor de communistische partij. Met een groepje jonge ACFTU-studenten doken we na het college de kroeg in. De email- correspondentie, die wij opzetten, was daarna snel over.

Na een tijdje waren de Chinezen verlost van mij, zoals Reddisch van de FES mij had voorspeld.

Pacific, Manilla

In Manilla kreeg ik een piepklein kantoortje in een oud gebouw van het ministerie van Arbeid, dat aan de Verenigde Naties in bruikleen was gegeven.

De meeste collega’s waren internationale overheidsdienaren. Met twee kon ik het goed vinden: met Mario Galman, een Filippino met een TUCP- achtergrond, en Raphael Crowe, Australiër en met Indiase roots, de werkgeversman.

Onze verhuizing naar Manilla verliep niet bepaald vlekkeloos. De container met onze spullen uit Bangkok stond al bijna een maand te wachten in de haven. Nadat we in verschillende hotels hadden gebivakkeerd in een wildvreemde stad, zaten we in Ayala Alabang Village in een mooi huis te wachten op onze spullen.

Ik ben toen heel boos geworden, omdat ik naar Jakarta moest en ik wilde Mieke niet alleen met Noga, de hulp achterlaten. Dat hielp. De volgende dag kwam de container, onder begeleiding van politie met gillende sirenes, voorrijden. De douane had niet gezien, dat het om een diplomatiek transport ging.

ILO Manilla bestreek ongeveer een derde van de wereld. Alle landen in de Grote Oceaan waren lid van de ILO. Behalve Samoa. In 1998 vroeg de Samoa Trade Union Congress – via het ILO-kantoor in Fiji – eens te komen uitleggen, waarom Samoa ook lid moest zijn. En daar ging Freek, nog steeds vakbondsman in hart en nieren. Voor een halve dag vergaderen en een televisie-interview in Apia, de 35 duizend mensen tellende hoofdstad van Samoa.

Om daar te komen vanuit Manilla kostte veel moeite en veel geld. Ik vloog van Manilla naar Singapore. Overstappen naar Sydney. Van Sydney naar Auckland. De datumgrens overgestoken; aankomst in Apia, waar het nog een dag eerder was. De STUC had minister Hans Joachim Keil gevraagd om met mij in debat te gaan. Ik vroeg hem naar zijn naam. Inderdaad zijn voorouders kwamen uit het Duitsland van Kaiser Wilhelm. Dat had veel nederzettingen in de Pacific. Tot 1918. Toen werden al die eilandjes verdeeld onder de geallieerde landen, die Duitsland in de Eerste Wereldoorlog hadden verslagen.

Zijn stelling was, dat het voor een ministaatje als Samoa veel te duur was om lid te zijn van de ILO. De contributie was nog wel op te brengen. Maar elk jaar naar een algemene vergadering van een paar weken in Geneve?  Een delegatie van vier: twee mensen van de regering, één werkgever en één werknemer. Op kosten van het begrotingsbudget van de overheid. Dat budgetje werd slechts gespijzigd door één multinational uit Japan en door toeristen uit Australië. Dat kon Samoa dus niet betalen.

Eigenlijk begreep ik dat wel. Maar ja: iedere werker moet ook lid zijn van de bond! Nietwaar? Tot mijn verrassing werd Samoa in 2005 tóch lid van de ILO.

Indonesië

Toen ik in Bangkok begon als senior specialist in Workers Activities verdeelden collega Kimi en ik de landen onder elkaar . Ik moest China en Indonesië voor haar waarnemen. De vakbonden daar zouden haar niet accepteren als Japanse. Waarom mij als Nederlander eigenlijk wel?

In Indonesië begon ik net toen president Suharto was afgezet. De officiële vakbond gebruikte de kas van het ziekenfonds om in Genève de ILO- conferentie bij te wonen. Dat moet de regering betalen, vertelde ik Jacob Murarea, die toen voorzitter was van de SPSI Reformasi. Het woord ‘reformasi’ was toegevoegd aan de naam. Voor de rest bleef SPSI hetzelfde. Een jaar later was Jacob minister van Arbeid in de regering van president Habibie.

Het aantreden van het kabinet voor Hervorming van Ontwikkeling van Habibie was voor het ILO-kantoor in Jakarta aanleiding het recht op vrijheid van organisatie (ILO-conventie 87) op zijn eigen manier te vertalen. Er moesten zoveel mogelijk vakbonden komen, in plaats van die ene staatsvakbond. Dat was niet de bedoeling en ik heb die Indonesische interpretatie meteen gestopt. Het kwaad was al geschied; bonden en bondjes schoten als paddenstoelen uit de grond. Van enige eenheid was daarna geen sprake meer.

Jakarta is een reusachtige metropool van – nu – meer dan tien miljoen inwoners. ILO had er vier kantoren. Dat is wel een beetje veel voor één land. Ter vergelijking: in de Filippijnen had de ILO ook één kantoor. Dat bestreek samen met het bijkantoor in Fiji de hele Pacific regio, inclusief Nieuw- Zeeland en Australië.

Van de vier vestigingen in Jakarta waren er drie projectkantoren. IPEC was er een van. Dat project was zo groot, dat het in de ILO een parallelle structuur ontwikkelde. Rijke ILO-lidstaten financierden het programma; het kon dus niet op! Voor een groot deel valse schaamte. In Jakarta zat IPEC vijftig meter naast dan het ILO-kantoor. De ACTRAV- man voor IPEC had vijftien kilometer verderop zijn kantoor.

Ondanks deze kluwen van verspilling rapporteerde de ILO-website in 2020: “Although there has been progress in reducing child labour in Indonesia and Timor-Leste, the problem persists. Research by the ILO’s International Programme for the Elimination of Child Labour (IPEC) has found working children in a number of economic sectors, including domestic labour, seafood processing, mining and quarrying, rag-picking and scavenging, rubber and sugar-cane plantations, entertainment and other services.”

Amputatie

In Manila – net als overal waar wij hebben gewoond – liet ik mijn suikerziekte regelmatig controleren. Ik had een wondje aan mijn voet gekregen, omdat een stukje eelt was gescheurd. Dat was weer aan het genezen. Na een uitgebreid bezoek naar de rol  voor vakbonden in het IPEC- programma in Indonesië ging het fout. Ik kon die voet niet te veel belasten en kreupelde van Java naar Sumatra, van Kalimantan naar Singapore. Met wat tussenstops naar Brussel; daar was Mieke al om van onze home leave te genieten. Ik heb tijdens dat verlof veel emoties doorstaan, maar genieten zat daar niet bij. Het ergste was nog: er werd in België geen goede diagnose gesteld. Met mijn kreupelvoet gingen we terug naar Manila. Daar bleek pas wat er echt aan de hand was: ik had een bacteriële infectie opgelopen, in het Engels: necrotizing fasciitis, beter bekend als de vleesetende bacterie. Ik werd twee maanden in het Maakati ziekenhuis behandeld. Mieke sliep de eerste weken ook in mijn ziekenhuiskamer. Nee, niet bij me in het bed. Intussen had ik een half been minder.

Hoe ik dat heb gedaan, herinner ik me niet, maar op de een of andere manier heb ik via email contact onderhouden met mijn oude vriend in Lochem, Henk van Tolij. Dat was belangrijk om te herstellen. Net zoals het bezoek van de PRO-Women Committee; dat vergaderde in Manilla.

Terug naar Europa

Alle vliegtuigtrappen in de Grote Oceaanlanden waren voortaan voor mij een onneembare hindernis geworden, in mijn rolstoel. De ILO zocht voor mij een nieuwe standplaats. Eerst was dat het hoofdkantoor in Genève; maar dat wilde ik onder geen beding. Het werd toen het opleidingscentrum van de ILO in Turijn. Enrico Cairola, de chef van ACTRAV daar, had voor mij een nieuwe baan bedacht: een scholingsprogramma opzetten voor Oost-Europese vakbonden. En de fondsenwerving daarvoor regelen zodat mijn overplaatsing de ILO niks zou kosten. Dat ging goed!

We kwamen eind juli 2002 in Italië aan, letterlijk op een slof en een schoen. Mieke had een gecompliceerde beenbreuk opgelopen bij een valpartij net buiten de keuken in ons huis in Aalabang. In augustus gaat Italië op slot: vakantie! Mara, Mieke’s zus en Mariska, haar dochter, hielpen ons de container, die een paar weken in Genua op de kade had gestaan, uit te pakken. We hadden een heel mooi appartement gehuurd in een 19e eeuwse villa op een heuvel in Moncalieri. Een kwartiertje rijden naar mijn kantoor aan de Viale Maestri del Lavoro in Turijn.

Het International Training Centrum (ITC) van de ILO is indrukwekkend. De gebouwen zijn van de  Expo61, een wereldtentoonstelling over arbeid. Helaas, volstrekt niet geschikt voor lichamelijk gehandicapten Ze zijn ingeklemd tussen Lingotto en de Po. De eerste maanden hebben we gelogeerd in het luxe hotel, dat eerst een FIAT- fabriek was.

Ondanks die beperking bleek mijn nieuwe baan een lot uit de loterij te zijn. Ik kon zelf een programma voor jonge vakbondsleiders in kandidaat-landen voor de Europese Unie vormgeven. Met subsidie van de Europese Commissie in Brussel. Het thema werd de ontwikkeling van de sociale dialoog. In overleg met het EVV kozen we voor zeven landen: Cyprus, Estland, Hongarije, Letland, Litouwen, Malta en Polen. Ik begon met het klaarstomen van trainers van vakbonden van bouwvakkers.

Zij kregen een uitgebreide training in Turijn. Die ging over alle onderwerpen, die in een ondernemingsraad aan de orde kunnen komen. Veiligheid en gezondheid op het werk, cao-onderhandelingen, nieuwe technologie voor vakbonden. Daarna moesten twee deelnemers in eigen land cursussen over dezelfde thema’s voor hun bond organiseren. Dat lukte in alle landen, behalve in Polen.

Het was een programma dat het jaar 2020 zou halen. Het ITC in Turijn schrijft dan:
The Turin Centre provides training activities to improve tripartite social dialogue (…). Strong, independent, and capable social partners are the foundation of effective social dialogue. The Centre’s activities equip labour administrations and employers’ and workers’ organizations with the knowledge and skills required to participate in social dialogue. (…)”

Toen ik 62 jaar was, ging ik met pensioen. Ik werkte nog een tijdje door aan het sociale dialoog programma. Mieke en ik reisden daarvoor samen naar alle nieuwe lidstaten van de Europese Unie. De ‘per diem’ – de dagvergoeding – van de ILO was uiteraard alleen voor mij. Voor Mieke moest ik de reiskosten uit eigen zak betalen. Tot we vonden, dat dat ons dat te veel ging kosten. Mijn baas in Turijn wilde net meer gaan betalen, toen zei ik: “Ik stop er mee.” Er werd een opvolgster gevonden.

Februari 2022

Met dank aan Jan Bom

Omslag “Principes boven eigen belang”.

Zie ook Freek Thomasson, Principes boven eigen belang

 Foto’s uit het privé-archief van Freek Thomasson