Het geheugen van de vakbeweging

De Raad van Vakcentralen

Bevrijding brengt samenwerking op gang

Het einde van de Tweede Wereldoorlog gaat gepaard met een reeks veranderingen en vernieuwingen. Een van de veranderingen is de formele oprichting van de Raad van Vakcentralen.

De grondleggers van de Raad van Vakcentralen, vlnr Evert Kupers (NVV), AC de Bruijn (RKWV) en Toon Stapelkamp (CNV)De grondleggers van de Raad van Vakcentralen, vlnr Evert Kupers (NVV), AC de Bruijn (RKWV) en Toon Stapelkamp (CNV)

Al in de zomer van 1940 wordt het NVV onder Duits toezicht geplaatst en wordt onder Duitse sturing gezocht naar mogelijkheden de drie bestaande vakcentrales – NVV, RKWV en CNV – in één arbeidersorganisatie te doen opgaan. Dat mislukt onder andere door een krachtige weigering van het CNV om aan dat samengaan mee te werken. De poging een arbeidersfront op te richten mislukt en mede daarom besluit de bezetter RKWV en CNV onder Duits gezag te brengen. Ook die poging mislukt omdat beide organisaties – de een met wat meer succes dan de ander – eind juli 1941 besluiten zichzelf op te heffen.

Na enige tijd besluiten de Duitse bewindvoerders toch om te komen tot de vorming van een Nederlands Arbeidsfront (NAF), dat op 1 mei 1942 tot stand komt. Deze Duitse ingreep maakt het – wellicht merkwaardigerwijs – voor de drie vakcentrales mogelijk zich in overleg te bezinnen op de periode na de oorlog. Al in de loop van 1942 begint informeel overleg tussen met name het NVV (Kupers) en het RKWV (De Bruijn). Het CNV neemt eerst niet aan de gesprekken deel. CNV-bestuurder De Jong wil niet, want hij houdt nadrukkelijk vast aan zijn eerdere standpunt: het CNV is bereid tot samenwerking op vrijwillige basis, maar niet tot samenwerking in een dwingend organisatorisch verband. Dat is nu net waarover Kupers en De Bruijn wel praten.

Daarbij worstelt Kupers met de vraag of hij de nauwe band tussen NVV en SDAP ook na de oorlog wil handhaven. Hij weet dat die band samenwerking tussen de centrales in de weg kan staan en na overleg met zijn collega-bestuurders besluit hij die band te verbreken. Het NVV kiest voor een algemeen karakter. Die koerswijziging is van belang, maar zal onvoldoende blijken om de achterliggende ‘droom’ om tot een vakcentrale te komen, te realiseren.

Geen eenheidsvakbeweging

Nadat CNV-voorzitter Stapelkamp in de loop van december 1942 is vrijgelaten als gijzelaar, zoekt hij aansluiting bij het lopende overleg. Begin februari maakt hij duidelijk niets te voelen voor een eenheidsvakcentrale, maar ook dat hij bereid is mee te denken over vormen van nauwe samenwerking.

Kupers verwoordt zijn gedachten en ideeën in een Nota inzake de arbeidersvakbeweging. Hij stelt dat de vakbeweging drie taken heeft: deelname aan de publiekrechtelijke organisatie, privaatrechtelijke activiteiten ten behoeve van de leden en de behartiging van de culturele belangen van de leden. De verschillen tussen de vakcentrales moeten niet op de spits worden gedreven want Kupers accepteert dat er drie vakbondsstromingen in Nederland zijn. Daarmee lijkt hij een belangrijke wens van het NVV – het vormen van een eenheidsvakbeweging – op te geven, waarmee hij het CNV een eindweegs tegemoet komt. Kupers meent dan ook dat de drie – en niet meer dan drie – stromingen wettelijk moeten worden verankerd. Kupers stelt voor te komen tot een Unie van werknemers, die tevens het hoogste orgaan van de vakbeweging zal zijn. De bonden moeten per bedrijfstak een bedrijfsunie vormen. De eerste twee vakbondstaken worden uitgevoerd door de Unie, maar de culturele belangenbehartiging blijft een taak van de vakcentrales zelf.

Het CNV wijst het voorstel van Kupers af, want er is onvoldoende ruimte voor de eigenheid van het CNV, zo meent Stapelkamp. Zijn afwijzing impliceert wel dat hij nu met een eigen voorstel moet komen dat voor het CNV wel aanvaardbaar is. Stapelkamp baseert zich – uiteraard – op het vrijwillige karakter van de samenwerking, waarbij de zelfstandigheid van de organisaties gegarandeerd blijft. Het voorstel van Stapelkamp gaat Kupers evenwel niet ver genoeg. Hij wil sterkere binding en meer bevoegdheden voor het toporgaan. De Bruijn werpt zich op als bemiddelaar tussen de twee standpunten. Hij ontwerpt een Reglement van Samenwerking. Er komen vier organen: op plaatselijk niveau wordt opgericht de Plaatselijke raad van overleg tussen de vakcentrales. Op hetzelfde niveau komen per bond afdelingsunies. De bonden zelf gaan samenwerken in bedrijfsunies en de vakcentrales vormen het hoogste orgaan: de Raad van Vakcentralen.

Bedrijfstakgewijze organisatie

Het CNV heeft twee belangrijke bezwaren: het woord ‘unie’ riekt teveel naar ‘eenheidsvakcentrale’ en de samenstelling van de Raad van Vakcentralen mag niet zo zijn dat de ene centrale overstemd kan worden door de andere. Deze problemen worden uiteindelijk in goed overleg opgelost. Omdat het CNV geen echt alternatief voor het woord ‘unie’ kan bedenken, wordt dat woord toch maar aanvaard. In het bestuur van de Raad van Vakcentralen worden besluiten met gekwalificeerde meerderheid genomen, terwijl iedere organisatie het recht krijgt onderwerpen van principiële aard van de agenda te halen.

Overeenstemming over de hoofdlijnen maken het mogelijk om het ook eens te worden over tal van praktische zaken. Zo wordt besloten tot bedrijfstaksgewijze organisatie. Na de oorlog leidt dat besluit tot het ‘blauw-zwarte boekje’ waarin de sectoren in de Nederlandse economie verkaveld wordt naar bonden.

De samenwerking tussen de drie vakcentrales maakt het ook mogelijk om een ander nieuw instituut in het leven te roepen, de Stichting van de Arbeid. Deze privaat-rechtelijke organisatie, die ook in de oorlogsjaren wordt bedacht, speelt een belangrijke rol in de naoorlogse wederopbouw van Nederland. De Raad van Vakcentralen is niet als zodanig in het bestuur van de Stichting vertegenwoordigd, maar is wel het platform voor nauw overleg tussen de drie centrales. Drie centrales die ook gezamenlijk optrekken in hun strijd tegen de Eenheidsvakcentrale (EVC).

Ideologische strijd naar de achtergrond

Overigens wil nauw samenwerken niet zeggen dat er nooit conflicten zijn, want die zijn er wel degelijk. Toch is in de jaren van wederopbouw de vooroorlogse, sterk ideologische strijd tussen de drie verzuilde centrales naar de achtergrond gedrongen en ligt het accent op het herstel van de nationale economie. Als in 1954 die economie grotendeels is hersteld dan spat de samenwerking als gevolg van het Mandement van de rooms-katholieke bisschoppen uit elkaar. Een mandement dat sterk lijkt op het herderlijk schrijven uit 1946, dat toen nauwelijks stof deed opwaaien.
Piet Hazenbosch
Mei 2015

Geraadpleegde literatuur

Rapport van de Commissie tot onderzoek van het vraagstuk van de bedrijfstaksgewijze organisatie der werknemersvakbeweging, opgenomen in: Het Blauwzwarte Boekje – Van beroepsorganisatie naar bedrijfsorganisatie, VHV Amsterdam, 1986
Chr. Van Leeuwen (red.), Meer dan ooit – inspiratie, motivatie, presentatie