“Met de herboren vrijheid herleeft ook aanstonds weer de katholieke arbeidersbeweging van Nederland, de beweging van en voor de katholieke hoofd- en handarbeiders. Eigenlijk ging zij nooit onder! Na de gewelddadige onderdrukking heeft zij ondergronds een deel van haar werk voortgezet. Zij bereidde voor een grondige reorganisatie van de beweging zelf, zij bevorderde een gereglementeerde samenwerking met de andere werknemers-centralen; zij werkte daadwerkelijk mede aan de totstandkoming van een Stichting van de Arbeid, het sociale toekomstorgaan van werkgevers en werknemers! Zij hield de beweging in stand! En nu richt zij zich voor het eerst na de bevrijding, tot alle katholieke werkers (sters) van Nederland, na een saluut te hebben gebracht aan de kameraden, die vielen als slachtoffer van hun plicht. Wij beginnen weer met frisse moed, bezield met frisse ideeën, welk een gedegen programma schragen, plus het rotsvaste vertrouwen, dat we in de toekomst zullen slagen, gelijk we in het verleden slaagden. Voor de behartiging van alle belangen harer leden, is de katholieke arbeidersbeweging weer beschikbaar, voor die belangenbehartiging stelt zij zich wederom geheel verantwoordelijk. Wij roepen allereerst alle mannen en vrouwen der katholieke arbeidersbeweging met nadruk op, hun oude plaatsen in de beweging wederom in te nemen, zich aan te melden bij de plaatselijke besturen. Wij roepen alle overige katholieke werkers (sters) op, gelouterd en geleerd door vijf ernstige oorlogsjaren, zich bij ons aan te sluiten om gezamenlijk een Nieuwe Gemeenschap te helpen opbouwen. Nu is het tijd l Wij danken het Nederlands hoogwaar¬dig Episcopaat voor de onschatbare diensten, welke het de Beweging gedurende de oorlogsjaren heeft bewezen. Wij danken allen, katholieken niet-katholieken, met wie wij, zij het in het geheim, vijf jaren innig konden samenwerken. Nu gaan wij als in het verleden: uit eigen kracht omhoog! Het alles zeggende en alles beheersende devies bij ons werken blijft: Alles voor het volk! Het volk voor Christus!”
Voorzitters van de katholieke arbeidersbeweging na 1945, vlnr A.C. de Bruijn, Toon Middelhuis en Jan Mertens
Met dit manifest richtte de katholieke arbeidersbeweging zich in mei 1945 tot de katholieke arbeiders en arbeidsters in Nederland. Op 8 mei had het bestuur weer zijn intrek genomen in het Huis van de Arbeid aan de Utrechtse Oudenoord. In dat gebouw bleven de Topografische Dienst en de Binnenlandse Strijdkrachten gehuisvest. De Binnenlandse Strijdkrachten vinden spoedig elders onderdak, maar de Topografische Dienst zal pas in de loop van 1948 haar heil ergens anders gaan zoeken. (2)
Op 25 juli 1941 had het bestuur van het RK Werklieden Verbond vrijwillig het Huis van de Arbeid, dat pas op 4 oktober 1940 in gebruik werd genomen, verlaten. Het wilde hiermee protesteren tegen de benoeming van Woudenberg tot leider van het RKWV. Seyss Inquart, van wie dit besluit afkomstig was, wilde tevens de bestuurders A.C. de Bruijn en J. Veldman – met onmiddellijke ingang- met verlof zenden. De bestuurders J. Schutte en H.J. Kuiper werden gesommeerd hun werkzaamheden voort te zetten, hetgeen zij weigerden. Ook de voorzitters van de aangesloten vakbonden, die in de loop van dezelfde dag ontboden werden, weigerden iedere medewerking. Toen bekend werd wat er zich in het Huis van de Arbeid had afgespeeld, traden tal van afdelings- en plaatselijke bestuurders en tienduizenden leden uit het Verbond. Het bisschoppelijk schrijven, dat op 3 augustus in alle kerken van de preekstoel werd voorgelezen, waarbij het lidmaatschap van het RKWV werd verboden, versterkte de stroom van bedankjes. Binnen enkele dagen was het RKWV een lege organisatie. (3)
De materiële gevolgen die de houding van de leiders van het RKWV met zich meebracht, werden opgevangen door het fonds voor Bijzondere Noden, dat door kardinaal J. de Jong voor dit doel was gesticht.(4) Na de opheffing van het RKWV bleef het verbondsbestuur in het geheim bijeenkomen in het huis van pastoor Van Schaik, de geestelijk adviseur van het Verbond. Maandelijks of om de twee maanden hield de Verbondsvoorzitter, A.C. de Bruijn, in het geheim besprekingen in Amsterdam, Den Haag, Utrecht, Tilburg, Breda of Heerlen met voorzitters van de vakbonden en de diocesane bonden.(5) Deze brachten de richtlijnen voor de ondergrondse activiteit weer ter kennis van de afdelingsbesturen, zodat het kader der beweging in tact bleef.(6)
Tijdens die bijeenkomsten vormden de samenwerking met de andere vakcentrales en de werkgeversorganisaties én de nieuwe structuur van de Nederlandse katholieke arbeidersbeweging het onderwerp van gesprek. Mede om de Duitsers bij hun aandringen op eenheidsorganisaties de wind uit de zeilen te nemen, trachtten de vakcentralen in juli 1940 tot een nauwere samenwerking te komen. De eenheidsorganisatie, echter – die door het NW werd voorgesteld – werd door het RKWV en het CNV afgewezen. Ook het plan voor een federatieve samenwerking, waarbij enerzijds de verschillende organisaties hun eigen leden en werkzaamheden zouden behouden, anderzijds echter vele belangen gezamenlijk behartigd zouden kunnen worden, dat van het RKWV afkomstig was, ging het CNV te ver (7).
Het RKWV beoogde met dit plan een federatie van vakverenigingen en daarnaast een “Raad van Vakcentralen”, waarin de verschillende centralen zouden samenwerken. De federatie zou de werknemers in de door de bij hen aangesloten organisaties bestreken bedrijven vertegenwoordigen. Samen met de werkgeversorganisatie uit dezelfde bedrijfstak zou een dergelijke federatie een “corporatie” vormen. Alle “corporaties” tezamen met de Raad van Vakcentralen en de Raad der werkgeverscentralen zouden- aldus het voorstel- een “nationale corporatieve raad” vormen.
Na de oprichting van het Nederlands Arbeidsfront – op l mei 1942 – waardoor er van de bonafide vakbeweging van voor de Tweede Wereldoorlog niets meer over was gebleven, werd er door de voorzitters van het NW -E. Kupers – het CNV – A. Stapelkamp – en van het RKWV – A.C. de Bruij n- gezocht naar een vorm van samenwerking, die na de bevrijding in werking zou moeten treden. Uit het regelmatig overleg kwam als resultaat de Raad van Vakcentralen. Daarnaast werd de basis gelegd voor bedrijfsunies tussen de vakbonden met gelijk werkgebied. Voor afdelingsunies tussen de plaatselijke afdelingen van deze gelijksoortige vakbonden en voor raden van overleg tussen de plaatselijke formaties van de drie landelijke centralen. Tot de laatsten moeten gerekend worden de bestuurdersbonden van het NW, de plaatselijke afdelingen van de katholieke centrale en de christelijke besturenbonden van het CNV. In deze structuur hoefden het RKWV en het CNV niets van hun zelfstandige, principiële organisatie prijs te geven en was toch een gezamenlijk optreden naar buiten toe mogelijk.
De leiders van de voormalige organisaties der arbeiders pleegden eveneens regelmatig overleg met hun collega’s van de werkgeversorganisaties. Deze organisaties waren – nadat ook zij geweigerd hadden met Woudenberg samen te werken – op 11 augustus 1941 opgeheven. Onderwerp van gesprek tussen de werknemers-en werkgeversorganisaties was de economisch-sociale wederopbouw na de bevrijding. Dan zou het overleg in de “Stichting van de Arbeid” worden voortgezet.(8) In een gemeenschappelijk urgentieprogram legden werknemers en werkgevers een aantal maatregelen en afspraken vast, die na de bevrijding uitgevoerd zouden moeten worden. Men vindt daaronder: de herplaatsing van de uit Duitsland terugkerende arbeiders, krijgsgevangenen en geïnterneerden, de invoering van een wachtgeldregeling, de handhaving van het ontslagverbod, de wederinvoering van normale werk- en rusttijden, de bevordering van de werkgelegenheid, een regeling van lonen en prijzen onder overheidstoezicht en een verbetering van de uitkering aan ouden van dagen.(9)
De Raad van Vakcentralen besloot in haar Reglement van Samenwerking eenheid te brengen in de contributieheffing, die twee percent van het loon zou moeten bedragen. De rechten van de leden zouden uniform geregeld worden en verder zou – aldus het reglement – de werknemersvakbeweging bedrijfstakgewijs worden georganiseerd. (10)
Lees het volledige verhaal…
Het volledige manuscript is een werkstuk dat Jeroen Sprenger in de jaren zeventig maakte voor de Werkgroep Geschiedenis van de Arbeidersbeweging, die onder leiding stond van Ger Harmsen en Bob Reinalda. Het pdf-document behandelt de periode na 1945.