Het geheugen van de vakbeweging

Omslag “Omdat ik geen lam voor de wolven wil zijn” (foto van Cas Oorthuys / Nederlands Fotomuseum)

Joden vochten al snel terug tegen onderdrukking en discriminatie

De Februaristaking in perspectief van Joods verzet

Wereldwijd is de Februaristaking van 25 februari 1941 bekend als eerste uiting van verzet tegen de bezettende macht van Hitler-Duitsland en van solidariteit met de Joodse bevolking. Het aandeel van Joden zelf blijft onderbelicht. De historicus Ben Braber, die menig studie aan het verzet van Joden heeft gewijd, heeft op 11 februari bij de presentatie van zijn jongste werk de Joodse betrokkenheid nader uitgewerkt. Met de titel “Omdat ik geen lam voor de wolven wil zijn” weerlegt hij opnieuw de hardnekkige mythe over de houding van Joden tegen bezetting en onderdrukking. Tevens geeft hij een nadere inkleuring van hun betrokkenheid bij de Februaristaking en hun rol in de CPN.

De bezetters voerden al snel de scheiding door van Joden in de Nederlandse samenleving. NSB-ers droegen daaraan bij met geweld tegen individuele Joden en een aanval op de Joodse buurt in Amsterdam.
Maar jonge Joden vochten terug. Onder hen was Lard Zilverberg – ‘een kleine drifkikker’. De provocaties van NSB en WA lokten vechtpartijen met Joodse knolploegen uit die uiteindelijk tot de Februaristaking hebben geleid.

Lard Zilverberg werd in 1916 in Amsterdam geboren, als oudste zoon van een reclameschilder en tekenaar. Na de lagere school ging hij in de leer bij zijn vader Jaap (1882). Als ze geen werk hadden, fietsten ze met een letterkist achterop door de stad om winkeliers te vragen of die reclame op de ramen nodig hadden. In zijn vrije tijd bokste Zilverberg. Hij trainde bij verschillende clubs en bracht het in 1938 tot kampioen vlieggewicht. Hij was temperamentvol, kon fel spreken en goed van zich afslaan. Voor de bezetting vocht hij al met NSB-ers. Ook plakte Zilverberg affiches en schilderde leuzen op muren, zoals “fascisme is moord”.

Knokploegen van worstelaars en boksers

Lard Zilverberg (midden) met twee andere gearresteerde knokkers: zijn broer Philip en een jongen geïdentificeerd als Mark van West.

Vroeg in 1941 probeerden NSB-ers Duitse maatregelen uit te voeren die Joden de toegang verboden tot openbare gelegenheden en publieke terreinen. De nationaalsocialisten hingen bordjes “Joden niet gewenscht” op. Dat ging met vechtpartijen gepaard. Op zondag 9 februari trokken WA-ers even na zes uur ’s avonds door de Joodse buurt, trapten deuren in, vernielden meubilair en mishandelden bewoners van enkele huizen in de Houtstraten bij het Waterlooplein. Maandag ontwaakte de veerkracht. Geoefende worstelaars en boksers, zoals Lard Zilverberg, formeerden knokploegen, trainden en bouwden een verhuiswagen om tot overvalwagen, zodat ze snel konden uitrukken als dat nodig was. Bokser Ben Bril, deelnemer aan de Olympische Spelen van 1928, die uit protest weigerde deel te nemen aan de Spelen van 1936 in Berlijn, gaf de knokkers boksles. Zij wilden zich organiseren, maar er was weinig coördinatie.

De gewelddadigheden over en weer in het weekend van 9 februari leidden tot tal van gewonden Eén van hen was de WA-er Hendrik Koot, die uiteindelijk komt te overlijden. In de daarop volgende dagen verplaatste het strijdtoneel zich naar Amsterdam-Zuid. Op zaterdagavond 15 februari 1941 vond een treffen plaats in de Rijnstraat bij het etablissement Koco, dat al eerder het doelwit was geweest van vijandelijkheden. Ter bescherming van de ijssalon werd een knokploeg gevormd. De leiders ervan spraken af met de Duits-Joodse eigenaren – Ernst Cahn en Alfred Cohen – dat de knokkers buiten zouden vechten. Bij een aanval zou de binnenverlichting worden uitgedaan en boven de buitendeur een felle lamp worden ontstoken. Als er een overvalcommando van de Duitse politie voor de deur staat besluiten de Duitsers na herhaaldelijk bevel de toegang te forceren. Dat was het sein de lamp boven de voordeur te ontsteken. Een bijtende stof, mogelijk ammoniakgas, spoot in het gezicht van de Duitsers. Misschien hadden de eigenaars het ventiel van de gasfes geopend of waren de Duitsers geschrokken van het felle buitenlicht en had een van hen geschoten, waarbij de gasfles werd geraakt. De commandant van het Duitse commando verklaarde later dat er vanuit de ijssalon op hem was geschoten.

De eerste razzia

Een overlijdensadvertentie voor Hendrik Koot in het nationaalsocialistische weekblad Volk en Vaderland van 21 februari 1941 gooide nog meer olie op het vuur. Hij zou “door laffe Jodenterreur op beestachtige wijze zijn vermoord”. Het blad fantaseerde verder: “Koots lichaam vertoonde ontelbare wonden; zijn neus en oren waren afgebeten, zijn dood was ingetreden door het doorbijten van het strottenhoofd; en een Jood likte zich de lippen af die met Koots bloed waren besmeurd – ‘Juda heeft het masker afgeworpen! Vermoord? Neen, vertrapt met sadistischen wellust! “

Op zaterdag 22 en zondag 23 februari 1941 volgde de eerste razzia. De bezetters pakten meer dan driehonderd Joodse mannen op. Ze werden op gewelddadige wijze van straat geplukt en mishandeld. Gearresteerde knokkers en Joodse mannen uit andere plaatsen werden toegevoegd, waardoor het totaal aantal gevangenen op 389 kwam. De hele groep ging op transport naar kampen als Buchenwald en Mauthausen. De bevolking protesteerde op dinsdag 25 februari met een algemene staking, die in Amsterdam begon en twee dagen duurde. De bezetters zochten de organisatoren van de staking vooral onder CPN-leden, met name Joden. Eén van hen was Leendert Schijveschuurder (1887-1941) die op 6 maart 1941 als eerste Nederlander door een Duits vuurpeloton werd gefusilleerd.

Rosa Boekdrukker

Opnieuw arresteerde de Duitse politie op grote schaal bij hen bekende Joodse communisten. Onder hen waren twee ‘Voljuden’: Rosa Boekdrukker-Hirsch (1908-1982) en Joop van Weezel (1909-1945). Boekdrukker was een belangrijke figuur in de illegale partijorganisatie. Ze behoorde ze tot “de kleine kring van leidinggevenden”. Tijdens de verhoren weigerde ze hardnekkig een verklaring af te leggen. Zij kreeg tien jaar tuchthuis. Uiteindelijk overleefde ze de bezetting. De chemicus Van Weezel (1909-1945) die de stakingsoproep had gestencild, kreeg vier jaar tuchthuisstraf. Ook hij weigerde na zijn arrestatie vragen te beantwoorden: ‘U bent mijn vijand en ik geef geen antwoord.’ De straffen waren licht in vergelijking met de doodstraf voor Leendert Schijveschuurder.

Gissen naar doodsoorzaken

Sommige overlijdensberichten arriveerden al in de eerste helft van 1941 in Nederland. De doodsoorzaken wekten verbazing, zoals “hartstilstand” bij een heel gezonde jongen, of “blindedarmontsteking” bij een man van wie al lang geleden de appendix was verwijderd. Naar de werkelijke doodsoorzaken kon men slechts gissen. Wel duidelijk was dat gearresteerde en opgepakte Joden weinig kans op overleven hadden. Sommigen kregen een proces en een doodvonnis of tuchthuis- of gevangenisstraf. Na het uitzitten van hun hele of gedeeltelijke straf kwamen ze terecht in vernietigingskampen . De namen van strafkampen zoals Buchenwald en Mauthausen werkten daarom al snel als afschrikking.

Ook de familie Zilverberg ontving in 1941 het eerste overlijdensbericht. Het betrof Isaac (1921-1941). Broer Philip (1923), die had meegevochten op het Waterlooplein, werd in 1942 in Auschwitz vermoord. De jongste broers – Mozes (1928) en Franciscus (1931) werden in 1943 omgebracht, vader Jacob en moeder Miriam Cohen (1895) in 1944. Alleen hun dochter Stella (1918) overleefde de bezetting.
Lard, de kleine driftkikker, was in 1941 naar Buchenwald gestuurd, werd vandaar naar Mauthausen overgebracht en daar op 5 februari vermoord.

Jeroen Sprenger

Februari 2025

Dit artikel is een bewerking van Brabers presentatie op 11 februari 2025 en van het hoofdstuk “Een kleine drifkikker, Vechtpartijen en Februaristaking”, pg 70-85
Ben Braber – “Omdat ik geen lam voor de wolven wil zijn”, Joods verzet in Nederland in de Tweede Wereldoorlog, Amsterdam 2025, Uitgeverij Balans, 184 pg, ISBN 978 94 638 2401 9, € 21,99