Het geheugen van de vakbeweging

De Eerste Mei in Nij Beets

Het voelt natuurlijk wat onbehaaglijk: een Eén Mei-viering in een kerkje. En nog wel in het Houten Hemeltsje, waar dominee Van der Brugghen een honderd jaar geleden zijn soeppreken hield om de gelovigen binnen de kerk te houden en het socialisme daarbuiten. Terwijl voor de socialisten de kerk een van de verderfelijke K’s was in de reeks: kapitaal, kroeg, kazerne en kerk. De Friese sociaalhistoricus Johan Frieswijk heeft in 2004 in Nij Beets verteld over de betekenis van de Dag van de Arbeid.

Kerkgebouw Het Houten Hemeltsje, ook plaats van samenkomst van de socialistische bewegingKerkgebouw Het Houten Hemeltsje, ook plaats van samenkomst van de socialistische beweging

De aanwezigen in Het Houten Hemeltsje zongen bij de Eén Mei-viering in de gewijde ruimte: “De kerken wagg’len reeds, houdt aan! / Straks stortten zij ineen.” Daar leek het destijds ook wel op. Kerkjes in Heerenveen, St. Jacobiparochie en St. Annaparochie waren wegens gebrek aan belangstelling reeds verkocht. Het waren socialistische volksgebouwen geworden. Dus in dat opzicht is deze plaats in historisch opzicht weer niet zo gek gekozen.
Het was de tijd dat de ex-predikant Ferdinand Domela Nieuwenhuis de socialistische beweging nog leidde; pas jaren later raakte de socialistische beweging zijn anti-kerkelijk karakter kwijt. Toen kwamen de ‘rode’ predikanten binnen de SDAP, die vooral in Friesland van zo grote betekenis zijn geweest. Zij combineerden de rode vaan met die van het evangelie. En sindsdien zijn kerk en socialistische beweging niet langer de absolute tegenpolen uit de dagen dat dominee Van der Brugghen en bovenmeester Tjepke Nawijn, die elk op hun eigen wijze zich het lot van de arbeiders van Nij Beets aantrokken, elkaars felste tegenstanders waren.

De traditie van de Eerste Mei

Johan Frieswijk, sociaalhistoricus, auteur van dit artikel

Over naar de eerste Een Mei. In 1889 werd door het congres van de Socialistische Internationale besloten de Eerste Mei internationaal te vieren. Het werd de Dag van de Arbeid. De dag immers, dat op veel plaatsen de arbeidscontracten werden vernieuwd. Die dag zou een rustdag moeten zijn voor de arbeiders čn tegelijkertijd een toogdag, ten gunste van de achturige werkdag. Acht uur werken, acht uur rust en acht uur vrij – dŕt was het ideaal dat de arbeiders voor de toekomst voor ogen stond.
Voor de veenarbeiders van Nji Beets moet, toen in 1890 voor het eerst Een Mei werd gevierd,  de achturendag wel heel ver weg hebben geleken. Zij werkten immers gedurende het veenseizoen van zonsopgang tot laat in de middag. Werkdagen van 12 uur of nog meer, vooral in de zomer, waren overigens in heel Nederland normaal. Beetster veenarbeiders lieten in 1891 hun stem horen, toen een Enquętecommissie uit de Tweede Kamer naar Heerenveen kwam voor een onderzoek naar de toestand van de arbeiders. Een veenarbeider legde hen bijvoorbeeld uit dat hij voor de veenbazen niet meer dan een werktuig was. Een arbeider die na gebruik ‘versleten ‘ was, kon immers gewoon worden vervangen. Met slechts één verschil: een nieuw werktuig moest worden betaald, een nieuwe arbeider niet. Een andere veenarbeider legde de Heren uit dat hij niet ziek kon zijn en ook niet oud kon worden. Gezond of dood. Dat was de keus, anders was het leven één voortdurend lijden.
Veenarbeid was zwaar werk en werd niet beschermd bij de wet. Vrouwen- en kinderarbeid kwam veelvuldig voor, want de Kinderwet van Van Houten gold niet voor de landbouw en de veenderijen. Kennis deden veenarbeiderskinderen op school maar in bescheiden mate op. Ze moesten immers hun ouders helpen om aan een voldoende gezinsinkomen te komen. Tijdens het veenseizoen liep aan het eind van de negentiende eeuw het schoolverzuim in Nij Beets op tot meer dan een derde van het totaal aantal leerlingen
Tjepke ‘masterke’ Nawijn, socialistisch onderwijzer in Nij Beets

De huisvesting van velen was slecht. U hebt dat met één blik over het terrein van het museum, kunnen zien. Het bestaan was armoedig. Meester Nawijn constateerde dat veenarbeiderskinderen vaak zonder gegeten te hebben op school kwamen. Hij zorgde dat ze boterhammen kregen; de rode gemeenteraad van Opsterland zorgde voor schoolmelk. En dominee Van der Brugghen hield in dit kerkje zijn preken met snert na, zodat de arbeiders van Beets niet alleen in geestelijk opzicht gevoed zouden worden.
De gedwongen nering in de winkel van de veenbaas – het verplicht kopen tegen prijzen die  een kwart hoger lagen dan in de normale winkel – op straffe van ontslag; de slechte voedingssituatie; het analfabetisme; de crisis in landbouw en veenderij – ik kan nog een hele tijd over de ellendige toestand van de arbeiders doorgaan. Maar het was wel Nij Beets, een honderd jaar geleden.
Een achturige werkdag, kies- en stemrecht, sociale wetgeving, arbeidsbescherming, recht en brood voor allen,  bevrijding uit de slavernij – het waren geen zaken waar de arbeiders uit Nij Beets toen uitzicht op hadden.
Maar toch: velen schaarden zich achter de rode vaan ene kozen voor de socialistische beweging en de vakbeweging. En ze schaarden zich achter de voorman van die beweging, de ex-predikant Ferdinand Domela Nieuwenhuis, die in april 1890 voor het eerst in Nij Beets was geweest en de stakende veenarbeiders op het appčl – de vergadering van de stakers – had toegesproken. Domela Nieuwenhuis had als Tweede Kamerlid de minister geďnterpelleerd over de wantoestanden in de venen en hij had het ook nu weer voor de stakende veenarbeiders opgenomen.. In Friesland noemden de arbeiders hem vertederd ‘ús ferlosser’. Zelf vond Domela dat maar niets. De arbeiders moesten zich organiseren, een voorbeeld vormen voor anderen – dan zouden ze hun eigen verlosser zijn.
Toen in 1890 voor het eerst in Nederland de Eerste Mei zou worden gevierd, zaten de arbeiders van Beets midden in een staking. Het ging om een loonsverhoging van 10% en de strijd ging hard tegen hard. Ze waren vol geloof dat hun staking zou slagen en ze hadden de volle steun van de toen nog kleine socialistische beweging. Hun staking ging ook niet meer, zoals dat vroeger was geweest, alleen om de centen; hun actie was deel geworden van de strijd om een menswaardig leven en voor een andere, meer rechtvaardige maatschappij. De booschap van het socialisme had in de zompige landerijen van Nij Beets wortel geschoten. En 1 Mei was ook voor hen de Dag van de Arbeid geworden.
De eerste Meimeeting in Nederland vond op 27 april 1890 te Leeuwarden plaats. Vanwege de grote belangstelling gebeurde dat op twee plaatsen: een stuk land aan Achter de Hoven en zaal Van der Wielen (nu Zalen Schaaf). Geen andere zaalhouder in de stad was bereid een zaal aan de socialisten te verhuren. Het was niet alleen de eerste maar ook de grootste meeting die dag in Nederland. Tien- tot twaalfduizend mensen waren er, uit alle delen van Friesland. Ze werden aangevoerd met extra-treinen, stoomboten, trams. Uit Het Bildt een stoet van 600 mannen in rijen van vier en daarachter vijftien rijtuigen met vrouwen en kinderen. Ze maakten diepe indruk, omdat zij midden in een grote staking stonden, gevoerd door hun landarbeidersbond ‘Broedertrouw’. Maar er waren ook arbeiders uit Nij Beets bij.
Al zullen het er niet veel geweest zijn, omdat ze het geld niet hadden voor de stoomboot, die vanuit Oldeboorn naar Leeuwaden vertrok. Wie wel ging, was ‘Lytse Melle’ Lageveen uit Beets. Hij had Masterke Nawijn om een rode strik gevraagd. Ze had voor hem twee rode kwasten van een gordijnkoord, die aan weerszijden van de pet werden gespeld. En ook meester Nawijn was erbij. Van de meeting weet meester Nawijn weinig te vertellen in zijn herinneringen. Hij overlegde met de regionale socialistische voormannen Tjeerd Stienstra, Geert Lourens van der Zwaag en Rindert van Zinderen Bakker over de werkstaking in Nij Beets.
De Leeuwarder meiviering was georganiseerd door de Friese Volkspartij, een samenwerkingsverband van kiesrechtafdelingen en afdelingen van de Sociaal-Democratische Bond (SDB) van Domela Nieuwenhuis. Tijdens de rede van Vitus Bruinsma schuifelde de secretaris van de Volkspartij voorzichtig het podium op. Hij fluisterde Bruinsma iets in het oor, die naar zijn portemonnaie greep en Dijkstra een sleuteltje overhandigde. De collectebussen die tijdens de Meimeeting in Leeuwarden rondgingen voor de stakers in de venen van Nij Beets en de Tijnje waren zo vol, dat ze tussentijds geleegd moesten worden. De solidariteit had ook daadwerkelijk invulling gekregen.
Ook ‘Lytse Melle’ uit Beets zal meegezongen hebben met het Strijdlied dat Plantinga op de wijze van de Marseillaise speciaal voor deze gelegenheid had gedicht:

         De roffel slaat, de vanen wapp’ren
         ’t Kommando dondert: in ’t gelid!…
         De rijen vullen zich met dapp’ren
         Alleen de lafaard jankt en bidt.
         Vooruit de teerling is geworpen,
         De zucht naar vrijheid is ontwaakt,
         De arbeid, die zijn ketens slaakt,
         Staat op in steden en in dorpen.

De traditie van de Eerste Mei

U hoort het. De toon van dit Strijdlied is de retoriek van vroeger tijden. Hier wordt de Meigedachte verbeeld in het ontwaken van de zucht naar vrijheid. De Meigedachte – dat wil zeggen de zaken waarvoor de Eerste Mei stond – is sinds 1890 in tal van liederen uitgedragen. De Eerste Mei verbeeldt een gevoel van samenhorigheid en van eensgezindheid, van mensen die één zijn en gezamenlijk strijden voor dezelfde zaak. Saamhorigheid, niet alleen met al die mensen die bij elkaar kwamen, maar ook nationaal, ja, zelfs internationaal.
Het was de metaalbewerker Adamas, die in 1895 dichtte:

          De dag waarop de proletaren
         Begrensd door staatsverdrag of taak
         zich om de rode vaandels scharen,
         vereend, als internationaal

De Eerste Mei was een toogdag, waarop je demonstreerde en liet zien, dat het om een ideaal ging, het socialistisch ideaal. Dat socialisme – daar waren we heilig van overtuigd – zou eens een ander soort maatschappij brengen. Socialisten geloofden heilig in de komst van die toekomstige samenleving, waarin de arbeidersklasse een materieel beter en rechtvaardiger bestaan zou krijgen. Of zoals een traditioneel Meilied uit de vorige eeuw het verwoordde:

         Een maal zal een meidag komen
         als er nimmer is geweest.
         Dan zal d’armoe zijn verdwenen
         zo voor groten als voor klenen.

Een samenleving, waar aandacht zou zijn voor de armen en onterfden, waarin de maatschappelijke productie eerlijk verdeeld zou worden, waar welvaart zou heersen een geluk. Waarin vrijheid in de plaats zou zijn gekomen van onderdrukking. Waarin arbeiders het kiesrecht zouden bezitten, en arbeidsbescherming en sociale wetgeving zouden krijgen. Een samenleving ook, waarin er nooit meer oorlog zou zijn. Die idealen zijn, meer dan een eeuw lang, ieder jaar op de Eerste Mei, door miljoenen mensen over de gehele wereld, uitgedragen.
De Eerste Mei, zoals die zo lang is gevierd, lijkt geschiedenis te zijn geworden. Zoals veel meer uit het rode verleden geschiedenis is geworden. Vandaag vieren we hier een Eerste Mei op een eerbiedwaardige plaats, maar wel in een museum. Ik denk dat het een prima initiatief is, maar wil hier toch wel duidelijk maken dat de viering van de Eerste Mei een levende zaak moet zijn. Geen linkse folklore, die geen binding meer heeft met de dagelijkse maatschappelijke werkelijkheid. De viering van de Eerste Mei mag geen Museumstuk worden, omdat de socialistische gedachte en inspiratie er nog niet aan toe zijn om in een museum bijgezet te worden.

Afsluiting

Ik keer terug tot die eerste Meidag in Leeuwarden in 1890. Die dag kwam het tot een breuk tussen een jonge Leeuwarder advocaat en zijn vader de wethouder, wiens huis de gehele dag vanwege de Meeting door de politie was bewaakt.  De zoon die naar de meeting was geweest, en daarvan vol indrukken teruggekeerd, raakte in een felle woordenwisseling met zijn vader verzeild. Hij zei definitief voor het socialisme te hebben gekozen. Op een gegeven moment beet hij zijn vader de volgende woorden toe: ’Denk niet, dat ik die zaak ooit ontrouw zal worden. Ik moet, het is mijn roeping’.
Pieter Jelles Troelstra – ja, want om hem ging het – schreef een lang gedicht, om de Friezen te laten weten dat hij de roep der duizenden die naar vrijmaking van de arbeid streefden, had verstaan. Het heet In nije tiid. Met een fragment daaruit zou ik vandaag willen eindigen:

                   Der giet in rop oer alle lannen,
                   In rop om frijdom, witnis, ljocht;
                   Der rűst in wurd lâns alle strannen,
                   Dat seit, wat mannich herte tocht;
                   Der skynt in sinne oer tűzen knoppen,
                   Dy’t tsjuster hindre om har t’űntjaan,
                   En skrouske fűgels wurde roppen
                   Om ek de wjukken út te slaan;
                   Der waait in wyn mei foarske twjirren
                   Oer hiel de triljende ierde rűn;
                   Wat fęststie lange, lange jierren,
                   Falt no, fermôge, tsjin ’e grűn. – –

Johan Frieswijk
Lezing uitgesproken tijdens de Eén Mei-viering in 2004 te Nij Beets