![](https://vakbondshistorie.nl/wp-content/uploads/Theo-Thijssen_omslag-biografie-188x300.jpg)
De Muur wierp haar schaduw nog over Oost- en West-Berlijn toen Peter-Paul de Baar de bedenkelijke beslissing nam zijn subsidie voor een biografie te besteden aan vloerbedekking. Het tapijt zal inmiddels vervangen zijn. Maar de dagelijkse, waarschijnlijk jarenlange herinnering aan een onvervulde belofte
moet een kwelling zijn geweest. De Baar spreekt in zijn dankwoord zelfs over een ereschuld. Maar deze is nu ingelost met het verschijnen van Theo Thijssen (1879 – 1943):[1] vijfhonderd pagina’s vol details, context en reflectie op het sociale- en werkzame leven van zijn subject.
In de biografie wordt gedegen gebruik gemaakt van primair bronmateriaal. De grote hoeveelheid tekst die zijn hoofdpersoon produceerde komt uiteraard veelvuldig terug. Ook het Amsterdamse stadsarchief verschijnt met regelmaat in het notenapparaat. En er is geen gebrek aan visuele bronnen. De interviews met leden van Thijssens sociale omgeving zijn bovendien een onbetaalbare aanvulling.
Dit boek is dan ook een monumentale prestatie – misschien juist omdat er 35 jaar overheen gegaan is. Zo een lang proces heeft natuurlijk haar sporen achtergelaten. Dit is bijvoorbeeld zichtbaar in de retournerende passages over Thijssens eigen hoofdpijn-dossier; ook hem achtervolgde jarenlang een historisch werk – in zijn geval een geschiedenis van de onderwijzersvakbond. De Baar zal herkenning gevoeld hebben, getuige ook zijn medeleven in de tekst. Maar er zijn ook tastbaarder resultaten. De historicus is bijvoorbeeld medeoprichter van het Theo Thijssen museum
en heeft een reeks artikelen over zijn subject gepubliceerd. Daarnaast heeft hij in 2007 (overigens samen met Philip Freriks) voor Nederland Leest De Gelukkige Klas gepromoot, een boek van Thijssens hand.
De meesten zullen Th. J. Thijssen echter vooral kennen als auteur van een ander boek. Dat is Kees de Jongen: een semi-autobiografisch werk over de binnenwereld van een Jordanese jongen aan het einde van de negentiende eeuw. Maar voor zijn biograaf is Thijssen veel méér dan enkel literator. Zo vertelde hij al in de zomer van 1994;
‘[Ik ging] me verdiepen in het socialisme en de arbeidersbeweging in Nederland in het kader
van de geschiedenisstudie die ik toen volgde. En zo ontdekte ik en passant dat Theo Thijssen niet alleen schoolmeester, schrijver en onderwijzer was geweest. (…) Maar ook vakbondsman en politicus.’[2]
Deze veelzijdigheid heeft haar weg, zij het in aangepaste vorm, ook gevonden naar de ondertitel: ‘schrijver, schoolmeester, socialist.’ Deze drie-eenheid vormt bovendien het interpretatieve raamwerk van dit boek. Zo schrijft De Baar in zijn voorwoord te streven deze aspecten, hun interactie, maar ook de voortdurende relevantie van Thijssens leven en gedachtegoed in deze hoedanigheden te presenteren. De auteur behaalt de eerste twee van zijn doelstellingen ruimschoots. Maar het boek blijft jammer genoeg, ondanks haar volume, betrekkelijk oppervlakkig over de lessen die de onderwijzer ons postuum kan leren.
De Baar vertelt bijvoorbeeld over Thijssens ijzeren arbeidsethos tijdens zijn 23 jaren als onderwijzer. Zes dagen in de week het volgende; een volle dag voor de klas, dan avondeten (bedankt Marie of Geertje) en een dutje op de bank, om vervolgens nog enkele uren te werken aan instructieboekjes, feuilletons of ander redactiewerk. Ieder facet wordt zorgvuldig weergegeven. We leren uitgebreid over het materiaal dat Thijssen die avonden produceerde. De lezer weet dat zijn werkkamer altijd, ook tijdens zijn slaap, open stond voor zijn kinderen. Ook hoe het tweede huwelijk verschilde van het eerste, en hoe hij het onderwijs ervoer. Maar de volgende stap, interpretatie, wordt grotendeels gemist.
Een gemiste kans
De Baar biedt meer dan genoeg materiaal voor reflectie. En het schort ook niet aan relevantie. Neem Thijssens schrijven in De Nieuwe School – een succesvol blad dat hij als beginnend onderwijzer met een oud-schoolgenoot oprichtte. Hiermee maakte hij naam. Niet als kinderboekschrijver dus, maar als snoeiharde recensent van kinderboeken en fel criticaster van het Nederlandse onderwijssysteem. De agressieve toon waarmee de hoofdpersoon bekendheid verwierf vereist een voorbeeld. Hij schreef het volgende over een deel van Nellie van Kols kinderbibliotheek:
‘Dit is No. 39 van de ‘Volks-Kinderbibliotheek’; ik had zoo’n stil verlangen gehad, dat No. 36 het laatste zou geweest zijn. Maar “Nellie” is onvermurwbaar, en stuurt telkens weer een nieuw vod de kinderwereld in. (…) Eerlijk gezegd: de eerste de beste Streber zonder kennis, en met larie voor liefde kan in z’n snipperuurtjes óók wel zoo’n bibliotheek schrijven!’[3]
Gerespecteerde geleerden en machtige leiders van schoolgemeenschappen ontkwamen evenmin aan dit soort vlammende ad hominem argumentatie. Deze praktijk ontgaat De Baar natuurlijk niet – het betreffende hoofdstuk heet toepasselijk ‘provocateur’. Toch beweegt de historicus slechts beperkt voorbij descriptie. Interpretatieve vraagstukken worden in de regel open gelaten, hoewel die wel degelijk van toepassing zijn. Er wordt bijvoorbeeld niet gesproken over de mate waarin Thijssens journalistieke hardheid binnen – of buiten – maatschappelijke normen viel. En evenmin over de algemene wenselijkheid daarvan. Thijssen werd niet lang na het schrijven van bovenstaand fragment lid van een gezaghebbende aanbevelingencommissie voor schoolbibliotheken.
Zouden onverbiddelijke jongelingen tegenwoordig een vergelijkbare behandeling genieten? Worden er tegenwoordig minder slechte kinderboeken gepubliceerd? Welke impact hadden zulke recensies op de verdere carrière van, bijvoorbeeld, Nellie van Kol? En wat zeggen Thijssens kritieken en De Nieuwe School in brede zin over het literaire klimaat vandaag de dag?
Het is al jaren crisis binnen het onderwijs. Net zoals tijdens Thijssens politieke loopbaan in de Tweede Kamer, de Amsterdamse gemeenteraad en de onderwijzersvakbond. Er valt daarom op dit vlak misschien wel het meest van dit figuur te leren. Hij ontwikkelde bovendien al vroeg heldere ideeën over het onderwijs (De Baar noemt het terecht een doctrine) die tot aan zijn overlijden redelijk onveranderd bleef. In een enkele zin: autonome onderwijzers, goede arbeidsomstandigheden en leren door herhaling.
Het is opvallend hoe De Baar vrijwel buiten beschouwing laat dat de huidige situatie bijna omgekeerd is ten opzichte van Thijssens context. Waar er destijds een fors overschot aan gediplomeerde leerkrachten bestond, is er nu een schrijnend tekort. Ongediplomeerde ‘onderwijzers’ worden voltijds voor de klas gezet en hiaten worden opgevuld met bataljons aan ‘coaches’. De flexibele schil is als een dekzwabber voor een lek schip: noodzakelijke symptoom-bestrijding. Bij serieuze problematiek is er bovendien weinig ruimte voor doorverwijzing; de jeugdzorg en het speciaal onderwijs zitten (zeker in de randstad) overvol. Er is grote doorloop in het personeel van scholen in achterstandswijken omdat er elders betere arbeidsomstandigheden bestaan – waartoe deze recensent ook huurprijzen rekent. Dit terwijl de overheden niks anders (denken te) kunnen doen dan geld in het onderwijs pompen.
Honderd jaar geleden ontbrak het juist aan geld. Toen werden volwaardige docenten structureel aangenomen met stage-achtige contracten en voor gigantische klassen gezet. Voor hen was er geen mogelijkheid fatsoenlijk rond te komen zonder aanvullende inkomsten. Overigens is dat ook nu niet vanzelfsprekend. Het ligt maar net aan de schaal- en trede van het contract, maar vooral ook de huurkosten, of men een gezin kan onderhouden van een enkel onderwijzersloon. Kopen is nicht in Frage. In het begin van de twintigste eeuw groeide Amsterdam daarentegen explosief en werden om de haverklap hele wijken uit de grond opgeleverd.
En dan hebben we het nog niet eens gehad over het monopolie van uitgeverijen als Noordhoff (niet meer Wolters-Noordhoff sinds overnames door ‘private-equity-investeerder’ Bridgepoint Capital). Zij brengen jaarlijks nieuwe methodes uit die scholen eigenlijk wel móeten kopen – de pedagogen hebben nagenoeg vrije hand de prijs te bepalen. Het doet denken aan Thijssens kruistocht tegen de hoofdonderwijzers die zonder noemenswaardige praktijkervaring pedagogische traktaten en didactische methodiek opdrongen aan hun werknemers.
Veel verder dan de constatering dat er ook nu een roep is om kleinere klassen en een nauwelijks gesubstantieerd compliment voor een Amsterdams gemeenteraadslid komt De Baar echter niet. En dat terwijl de kennis voor het oprapen ligt. Een afspraak met de nazaten van Thijssen bij de onderwijzersvakbond had niet misstaan.
Hoewel De Baars opzet de nadruk legt op het werkende leven – schrijver, onderwijzer, socialist – blijft juist zijn sociale kant bij de lezer hangen. Wellicht een resultaat van bovengenoemde gemiste kansen. Het beeld ontstaat van een buitengewoon sympathieke en populaire man. Een door-en-door kindervriend die in no-time oom genoemd werd. Als socialist aan de juiste kant van de geschiedenis bovendien – De Baar achterhaalde dat het Thijssen was die Duitse fascisten voor schut zette tijdens een internationaal onderwijzerscongres in Spanje. En een goede collega; de wekelijkse kaartspellen met mede-onderwijzers en vrienden werden lang volgehouden.
Het is knap hoe zijn biograaf nergens ongefundeerd positief lijkt te zijn. Behalve misschien betreffende zijn eerder benoemde literaire kritieken, al blijft het dus onduidelijk in hoeverre Thijssen abnormaal hard was. Misschien was het onnodig zo uitgebreid te speculeren over zijn vermeende verhouding met de buurvrouw. Maar ieder zijn meug. De Privé-lezer komt in ieder geval aan zijn- of haar trekken.
Niet alleen Thijssens sociale context, maar ook zijn fysieke omgeving speelt een belangrijke rol binnen het narratief. Er zijn uitgebreide beschrijvingen van Thijssens Amsterdam – de stad waar hij zijn hele leven, op vier jaar Haarlem na, woonde. Jammer genoeg wreekt De Baars verleden als stadshistoricus en hoofdredacteur van Ons Amsterdam zich hier. Wetenschap over de uitzonderlijke dichtbevolktheid van de Jordaan tijdens Thijssens jeugd voegt uiteraard waarde toe. En zwijgen over zijn liefde voor de Westertoren was een gemis geweest. Maar er zitten grenzen aan de toegevoegde waarde van plaatsnamen. En in het bijzonder straatnamen. De manier waarop De Baar geen kans onbenut laat zijn kennis van Amsterdamse straatnamen te doen gelden wekt na verloop van tijd weerzin op. Zeker bij lezers zonder geromantiseerd beeld van onze hoofdstad. Het is vaak ook totaal overbodig: ‘Thuis, in de De Clerqstraat, zag hij (…) hoe hun Theo junior lag te kraaien in zijn wieg.’[4] De lezer was al bekend met het adres en heeft ook geen hulp nodig te bedenken dat de wieg daar gestaan zal hebben. Belangrijker nog is het feit dat concepten als de ‘De Clerqstraat’ of ‘Van Houweningenstraat 51 eenhoog’[5] precies niks betekenen voor niet-Amsterdammers. Deze wijsheden hadden, voor zover ze waarde toevoegen, prima in het notenapparaat gepast.
Een completer synthese van Thijssens primaire bronnen dan De Baars monument aan zijn ereschuld zal niet snel verschijnen. Eigenlijk mist van het bronmateriaal alleen nog de stem van zijn hoofdpersoon. Maar een audiobron zal moeilijk de vorm van drukwerk verkrijgen. Desondanks rijst de vraag op wat een betere biografie maakt: volledigheid van stof of diepgaande analyse? Het is, met andere woorden, discutabel of een dikker boek ook een betere biografie betekent.
Dit is natuurlijk een kwestie van smaak – zoals iedere recensie dat ook is. En misschien behoort deze recensent, zonder voorliefde voor biografieën, ook niet tot de doelgroep. De eerlijkheid gebiedt bovendien te vermelden dat ik Kees de Jongen, Thijssens beroemdste werk, nooit gelezen heb. Uit een rondgang viel echter op te maken dat dit allesbehalve uitzonderlijk is. Een opvallend contrast met de veronderstellingen van zowel De Baar als andere recensenten. Ogenschijnlijk een verschil tussen generaties. Wie verzorgt een nieuwe uitgave? De (naar verluid) bekende Prisma-editie van dit werk was, per slot van rekening, ook het begin van Peter-Paul de Baars interesse in de persoon Thijssen.[6]
De biografie is zonder meer knap gemaakt, met zeer gedegen en gebalanceerd historisch onderzoek. Maar het is toch zonde dat lezers, en in het bijzonder degenen die zich bevinden in het onderwijsklimaat, in dit boek niet direct inspiratie vinden voor hun eigen situatie. Het had de CEO van Noordhoff, ‘IB’ers’[7] die hun faciliterende functie vergeten waren en dictatoriale basisschooldirecteurs, achter de oren doen krabben. In deze vorm blijft daar zelfreflectie voor nodig.
Sjors Schaap
februari 2024
Bibliografie
de Baar, Peter-Paul, Theo Thijssen (1879-1943): schrijver, schoolmeester, socialist (Amsterdam 2023).
de Baar, Peter-Paul, en Paul van der Gaag, ‘De Fascinatie 3: Peter-Paul de Baar, de biograaf van Theo Thijssen – OVT’, VPRO (zp 1994) [, https://www.vpro.nl/programmas/ovt/speel~POMS_VPRO_466016~de-fascinatie-3-peter-paul-de-baar-de-biograaf-van-theo-thijssen-ovt~.html].
Thijssen, Theodorus Johannes, ‘De volks-kinderbibliotheek van Nellie, No. 39. Grieksche Mythen en Sagen. De Sage van Oidipoes, naar het Duitsch van Gustav Schwab. 20 Ct. Masereeuw en Bouten, R’dam.’, De Nieuwe School (zp 1905).
[1] Peter-Paul de Baar, Theo Thijssen (1879-1943): schrijver, schoolmeester, socialist (Amsterdam 2023).
[2] Peter-Paul de Baar en Paul van der Gaag, ‘De Fascinatie 3: Peter-Paul de Baar, de biograaf van Theo Thijssen – OVT’, VPRO (1994) 2:18 [https://www.vpro.nl/programmas/ovt/speel~POMS_VPRO_466016~de-fascinatie-3-peter-paul-de-baar-de-biograaf-van-theo-thijssen-ovt].
[3] Theodorus Johannes Thijssen, ‘De volks-kinderbibliotheek van Nellie, No. 39. Grieksche Mythen en Sagen.
De Sage van Oidipoes, naar het Duitsch van Gustav Schwab. 20 Ct. Masereeuw en Bouten, R’dam.’, De Nieuwe School (zp 1905)aldaar 117 & 118.
[4] de Baar, Theo Thijssen (1879-1943), 144.
[5] Ibidem, 83.
[6] Peter-Paul de Baar en Paul van der Gaag, ‘De Fascinatie 3: Peter-Paul de Baar, de biograaf van Theo Thijssen – OVT’, VPRO (1994) 1:39 [https://www.vpro.nl/programmas/ovt/speel~POMS_VPRO_466016~de-fascinatie-3-peter-paul-de-baar-de-biograaf-van-theo-thijssen-ovt].
[7] Modern basisschooljargon. Staat voor Interne Begeleider.