Het geheugen van de vakbeweging

IJzer- en metaalbewerkers

Eerst in de tweede helft van de 19de eeuw ontwikkelt zich in Nederland de metaalindustrie. Alhoewel er eerder sprake is van plaatselijke organisaties komt de vakorganisatie onder metaalbewerkers eerst tegen het einde van de 19de eeuw van de grond. Het duurt tot de jaren twintig van de 20ste eeuw alvorens de metaalbewerkersbonden toonaangevend zullen zijn in de Nederlandse arbeidsverhoudingen.

Het ijzeren tijdperk
Het dal van de Severn in Engeland is de bakermat van het ‘moderne’ gietijzer en daarmee de geboorteplaats van de ‘Industriële Revolutie’. Het diepe dal beschikt over belangrijke delfstoffen voor de ijzerindustrie: kalkzandsteen, ijzererts en kolen. De plaats die nu bekend is als Ironbridge luisterde eertijds naar de naam van Coalbrokedale. Het is hier dat de ijzerindustrie zijn start vindt. Het is Abraham Darby, een Quaker en messinggieter, die er in 1709 in slaagt, in een gehuurde oude houtskooloven, ijzer te smelten met goedkope kolen in plaats van dure houtskool. Reeds anderen hebben voor Darby getracht ijzer te winnen met behulp van kolen. Het is de zwavel in de kolen die deze pogingen tot dan toe hebben doen stranden. De Gorge helpt Darby een handje. De aanwezige kolenlagen leveren zwavelarme kool, de z.g. ‘Sweet Coal’. Darby staat met zijn ontdekking aan de wieg van de Industriële Revolutie. Zijn gietijzer zal de wereld van aanzien doen veranderen. Alle omstandigheden die uiteindelijk tot succes leiden zijn in de Gorge aanwezig: waterkracht, transport over water, kolen, erts en kalksteen voor de toeslag. Het duurt evengoed toch nog zes jaar voor Darby een goed product levert en dan nog voor een beperkte markt. Gietijzer is hard en niet goed smeedbaar en derhalve alleen geschikt voor gietstukken. Vooralsnog blijft smeedijzer, geproduceerd in hoogovens gestookt met houtskool, in gebruik. Eerst nadat ontdekt is hoe in een z.g. Cupol-oven door poedelen (opnieuw verhitten en roeren) het koolstofpercentage kan worden verlaagd, komt er een ’taaier’ soort ijzer, dat ook als smeedijzer bruikbaar is. De Industriële Revolutie is allerminst een ‘revolutie’, maar een ontwikkeling van jaren en jaren. Het meest interessant zijn de min of meer parallelle gebeurtenissen die elkaar beďnvloeden en versterken. De samenhang laat zich niet in een paar woorden duiden, daarvoor is het te complex. Het is een spectaculaire evolutie, vanwege zijn duurzame en indringende invloed op de samenleving, maar geen revolutie hetgeen immers een fundamentele verandering met onmiddellijke ingang betekent. Je kan zeggen dat de ‘Industriële Evolutie’ zijn basis vindt in ijzer en kolen. Samen maken ze de (stoom)machines. Ze leveren de energie en de apparatuur. De negentiende eeuw zou je met enige dichterlijke vrijheid het ijzeren tijdperk kunnen noemen. Gietijzer aanvankelijk alleen aangewend voor huishoudelijke attributen, als potten en pannen krijgt een steeds wijdere aanwending. Het meest in het oog springend is het gebruik van ijzer als constructiemateriaal van bruggen, stationsoverkappingen en grote hallen zoals, het Paleis van Volksvlijt te Amsterdam of het Chrystal Palace in Londen. ‘Wolkenkrabbers’ zoals het beroemde New York Statebuilding worden mogelijk vanwege de toepassing van staalconstructies. Ook veel ‘straatmeubilair’ is van gietijzer. Voorbeelden daarvan zijn de lantaarnpalen rond het Paleis op de Dam in Amsterdam of op het Bickerseiland, eveneens te Amsterdam. Deze lantaarnpalen zijn afkomstige van de voormalige gieterij De Prins van Oranje te ‘s-Gravenhage.

De wereld van ijzer

Zowel de beperkte binnenlandse vraag als het ontbre-ken van de nodige grondstoffen zijn bepalend voor de ontwikkeling en het karakter van de Nederlandse metaalindustrie. Ondanks deze beperkingen bestaat er aan het eind van de 19de / begin 20ste eeuw een belangrijke metaalindustrie. ‘Metaalindustrie’ is een lastig begrip aangezien een groot aantal qua product en productieproces geheel verschillende bedrijven tot deze bedrijfstak worden gerekend. De metaalindustrie kan worden onderscheiden in: basis-metaal- (o.m. Hoogovens en gieterijen), metaalproducten-, machinebouw-, transportmiddelen-, electrotechnische- en optische- en instrumentenindustrie. De ijzerproductie is in het midden van de 19de eeuw beperkt tot vier hoogovens met ongeveer 400 werknemers. Daarnaast is er sprake van een groot aantal gieterijen, blikslagerijen en (grof-) smederijen. Het betreft hier kleinschalige bedrijven, die weinig gemechaniseerd en gespecialiseerd zijn en voornamelijk producten op bestelling leveren voor huishoudelijk gebruik of voor het leger. Na 1850 komt de machine-industrie op en is er sprake van toenemend gebruik van ijzer voor de scheepsbouw en voor constructiedoeleinden. De ontwikkeling naar de verschillende bedrijfstypen is qua werkgelegenheid geheel verschillend. Deels is er sprake van grootbedrijf, zoals de scheepsbouw, Hoogovens en Philips, met honderden en in een aantal gevallen zelfs duizenden werknemers. Maar overwegend blijft het kleinbedrijf overheersen. In 1980 nemen bedrijven met minder dan tien werknemers 70% in van het totaal aantal bedrijven in de metaalindustrie. Tussen 1900 en 1960 groeit de bedrijfstak van 50.000 tot 225.000 werknemers.

Vlissingen

In West-Brabant en Zeeland vindt de arbeidersbewe-ging slechts een aarzelend begin het vroegst in Vlissingen. De jonge predikant Talma heeft er in 1893 een afdeling smeden van Patrimonium opgericht en een jaar eerder treffen we er een afdeling aan van de Sociaal Democratische Bond (SDB). De afdeling van de SDB is opgericht door J.K. van der Veer een letterzetter afkomstig uit Friesland. Onder leiding van Van der Veer gebeurt er op 15 november 1892 iets ongehoords. Een delegatie werknemers vraagt de burgemeester te spreken. Aanleiding is een ontslag van 206 werknemers door De Schelde. Een dag later gaat de SDB-delegatie onder grote belangstelling naar het stadhuis. Men wil wel eens zien of die Van der Veer zijn woord houdt. Van der Veer c.s. stellen aan de burgemeester een werkgelegenheidsplan voor om de ontslagen werknemers aan werk te helpen. Het werkgelegenheidsplan bestaat uit projecten zoals het slechten van een deel van de vestingwal, het uitdiepen van vaarten, het verbeteren van de bestrating en het bouwen van nieuwe arbeiderswoningen. Na het onderhoud met de burgemeester brengt Van der Veer staande op een stoel aan de wachtende belangstellende verslag uit van het gesprek. De voorstellen worden vastgelegd in een adres, die hij ter ondertekeningen voorlegt aan alle werklozen bij ‘Dobbelaar’ in de Prinsentuin. Met ruim negentig handtekeningen gesierd wordt het adres op 19 november bij de raad ingediend. Nog voor het einde van het jaar wordt het door de raad behandeld. Burgemeester Tutein Nolthenius adviseert de raad het adres niet te aanvaarden hetgeen ook zo geschiede. Slechts een lid van de raad laat een ander geluid horen. Het raadslid F.M. Wibaut – de later zo bekende SDAP voorman en wethouder van Amsterdam – meent dat het geenszins bezwaarlijk zou zijn als er voor rekening van de gemeente bepaalde grondwerken worden uitgevoerd.
Reeds in 1880 is te Vlissingen Voor Ons en Voor U opgericht. Het is een werkliedenvereniging met socialistische ideeën, die ondanks de contacten met leidende Belgische socialisten en met Domela Nieuwenhuis spoedig doodbloed. Door enige oud-leden van Voor Ons en Voor U wordt in 1883 een afdeling van de SDB opgericht. Ook deze organisatie blijkt zwak en in 1888 is zelfs sprake van een tijdelijke ineenstorting. De SDB is die ineenstorting in 1892 kennelijk weer te boven gelet op de indiening van het werkgelegenheidsplan. Opmerkelijk is dat het juist de SDB is die opkomt voor De Schelde werknemers en niet de in 1887 opgerichte afdeling van de Algemeene Nederlandsche Metaalbewerkersbond (ANMB). L. Mieremet, als gieter werkzaam op De Schelde, is een van de oprichters, waarmee de samenhang met de SDB duidelijk wordt want hij is ook een van de initiatiefnemers bij de oprichting van de SDB-afdeling. Een tijdlang beschikt de ANMB-afdeling over een tamelijk grote aanhang, maar gaat toch na enkele jaren ter ziele. In 1893 volgt de oprichting van de Gecombineerde Vakvereeniging. Deze vereniging kent op een gegeven moment meer dan tweehonderd leden. De Federatie van Syndicalistische Metaalbewerkers is in zekere zin een voortzetting van de Gecombineerde Vakvereeniging. A.J.P. Hooze is een van de voormannen eerst in Vlissingen en later als landelijk bestuurder van wat kortweg De Federatie wordt genoemd. In 1916 is de Vlissingense afdeling van De Federatie nog de grootste, maar daarna wordt ze voorbijgestreefd door de in 1906 definitief opgerichte afdeling van de ANMB. In 1928 telt de ANMB negenhonderd leden terwijl De Federatie er nog maar tachtig a negentig heeft. Kort voor de oprichting van de Gecombineerde Vakvereeniging komt op initiatief van de R.K. Volksbond te Vlissingen het Metaalbewerkersgilde ‘St. Eloy’ tot stand. Aan het eind van de jaren twintig van de vorige eeuw telt deze bond zo’n negentig leden.

Staking bij de Etna

De afdeling van de ANMB in Breda wordt voor de derde maal, en nu definitief opgericht, op 14 april 1907. De eerste oprichting vond plaats in 1894, maar dat liep in 1897 al fout. Tussen 1897 en 1907 is er nog een tweede poging geweest, maar in 1907 is er dan eindelijk succes. In Breda is er aan het begin van de 20ste eeuw sprake van een kleine dertig bedrijven in de metaalnijverheid en metaalindustrie. Tot de voornaamste behoren Backer en Rueb – later Machinefabriek Breda – en De Etna. De afdeling is slechts klein en kent 25 leden, maar dat zal voor het jaar 1908 ten einde is snel veranderen. Vrijwel wekelijks staan er in het vakblad van de bond ingezonden brieven met grieven over de Firma Klep, zoals De Etna toen gemeenlijk werd genoemd. W.F. Dekkers, de voorzitter van de ANMB, vraagt, nadat hij met de leden bij De Etna heeft gesproken, een bespreking met de directie aan. Ondertussen is een van de leden ontslagen wegens onmin met een baas. Dekkers weet de aandacht van het bedrijf te vestigen op de mistanden en slaagt er in om in de bespreking met directie het ontslag ongedaan te maken en 10% loonsverhoging te krijgen voor de machinevormers. Het succes zorgt voor een aardige ledengroei en nog voor dat aan het eind van jaar nieuwe onvrede groeit is het ledental van de afdeling op 80 gekomen. Nog voor het eind van het jaar wenst de werkgever dat de werknemers een nieuw fabrieksreglement tekenen. In de termen van het jaarverslag van de ANMB over 1908: “De firma drong haar arbeiders een echt koeliecontract op, bij overrompeling, gevolgd door een dankbetuiging voor de bereidwilligheid om het doodvonnis te tekenen. Toen echter de vormers, na uiteenzetting der bepalingen door onze bondsvoorzitter, hun handteekeningen herriepen, toonde de firma haar ware gedaante en wierp er op 21 december 49 op straat, waarna er nog 11 vormers de fabriek verlieten”. Wat nu de directe steen des aanstoots is geweest in het fabrieksreglement is niet goed meer te achterhalen, maar vast staat dat de opgenomen boetebepaling voor mislukt gietwerk een belangrijke rol speelt. Daarnaast bestaat er het verlangen om een scheidsgerecht in te stellen, omdat kennelijk het vertrouwen van een billijke toepassing van de regels in het fabrieksreglement door de werkgever niet aanwezig is en 50% toeslag voor het werken op zondag.
Ditmaal wordt Dekkers een bespreking geweigerd en ook bemiddeling van de zijde van de Kamer van Koophandel en van de burgemeester van Breda wordt door De Etna van de hand gewezen. De staking duurt negen weken alvorens er een compromis kan worden gesloten. Er komt een toeslag van 15% op zwaar gietwerk en alle werknemers kunnen zonder enige rancune weer in dienst komen van de firma. Drie werknemers maken daar geen gebruik van die hebben inmiddels elders werk gevonden. Een aardige bijkomstigheid van het conflict is dat de Firma Marijnen in Breda – kennelijk wijs geworden door het conflict bij De Etna – wel een bespreking met haar personeel houdt en een beter fabrieksreglement invoert.

Staken voor vakantie

Op 24 juli 1926 treedt Van Spanning namens de ANMB op bij een staking bij De Schelde. Deze staking reeds acht dagen aan de gang is ontstaan bij de nageljongens die ontevreden zijn over hun loon. De ANMB komt op haar aanvankelijke beslissing, om niet achter de staking te staan, terug. Van Spanning trekt onmiddellijk de leiding van de staking naar zich toe ten koste van de syndicalisten. Tegen van Oorschot van de Syndicalistische Metaalbewerkers zegt hij: “Donder jij nu maar op, want je verpest de boel maar. Want je belooft van alles, maar je geeft niks. Laat de boel maar aan mij over”. Dat de ANMB terugkomt op haar oorspronkelijke houding is tegen het zere been van de Christelijke Metaalbewerkersbond (CMB). De verwijten – over en weer -, dat het alleen maar gaat om de ledenwinst, zijn dan ook niet van de lucht. De staking wordt beëindigd op grond van de toezegging van de directie om de tarieven te verhogen en vanwege de afspraak, dat de bond eisen ter verbetering kan indienen. De eisen zullen in overleg met de Metaalbond (werkgeversvereniging) in behandeling worden genomen. Het eisenpakket is snel opgesteld en wordt door van Spanning naar de directie gebracht. Deze weigert echter van Spanning te ontvangen, die daar echter simpel op reageert met: “We komen terug”. Het zal bewaarheid worden, zei het niet meer in 1926.
In een aantal opzichten slaat De Schelde niet zo’n slecht figuur als het gaat om aanvullende arbeidsvoorwaarden. De Schelde is het eerste bedrijf in Nederland, die een bedrijfsgeneeskundige dienst heeft. Op het gebied van de lonen loopt het bedrijf echter beduidend achter. Het uurinkomen op de Schelde is in 1927 tien procent minder dan in Rotterdam en zelfs meer dan twintig procent minder dan in Amsterdam, terwijl op de werven in Rotterdam en Amsterdam hetzelfde werk wordt verricht. De Schelde is in de scheepsbouw een landelijke loondrukker. Sedert 1920 zijn de lonen zelfs nog gedaald. De onrust onder de werknemers is na de staking van de klinkers in 1926 niet verminderd, ook niet na een door de bonden verkregen loonsverbetering. Vooral de tarievenregeling blijft een knellend vraagstuk. Eind 1927 wordt een program van eisen opgesteld door de gezamenlijke bonden. De kern van het programma is: loonsverbetering van 6 tot 10%, vrijaf met behoud van loon op christelijke feestdagen en 3 dagen vakantie. De vakantievoorstellen waren nog al revolutionair. De bespreking die met de directie over het programma plaats vindt kent een bijzonder slechte sfeer. De directie is in haar reactie ronduit onbehoorlijk, bijna ruw te noemen. Van Spanning is woedend over het verloop: “De hoge toon op deze bespreking spruit voort uit het feit, dat er enige stagnatie is door uitbreiding van het bedrijf. Maar als daardoor alléén een bespreking over het loon van de slechts betaalde groep Nederlandse metaalbewerkers moet verlopen als thans geschiedde, laat men er dan verzekerd van zijn dat de werklieden, gesteund door hun organisatie, elk voor hen gunstig moment zullen benutten om op te treden en dan met alle middelen!” De bespreking levert niets op. De loonvoorstellen zijn van tafel geveegd en de andere voorstellen worden niet eens besproken. Het jaar 1927 loopt ten einde en de periodieke loonsverhoging van 1 januari wordt afgewacht. De Schelde heeft een goede ordeportefeuille. De bedrijfsuitbreiding verstoort het productieproces, en alle zeilen moeten worden bijgezet om de orders op tijd af te leveren. De directie vraagt een overwerkvergunning aan om 58 uur per week te mogen werken gedurende 6 maanden. Dat is 5 uur meer dan de gebruikelijke 53 uur. Het overwerk stuit op verzet van de bonden. Een oproep om het overwerk te weigeren heeft als gevolg, dat de directie voorlopig de nieuwe overwerkregeling intrekt. Dit succes van georganiseerd optreden leidt ertoe dat het programma van eisen nieuw leven wordt ingeblazen. De bespreking met de directie, die daar enige tijd later opvolgt levert een nieuwe patstelling op, aangezien deze wel bereid is een loonsverhoging toe te kennen, maar alleen als de overwerkregeling wordt aanvaard. Pikant is dat in diezelfde tijd Van Spanning er in slaagt een overeenkomst te sluiten, op basis van dezelfde voorstellen als bij De Schelde, met de gereedschapfabriek ‘Fijnwerk’ eveneens te Vlissingen. Bij De Schelde gaat het nu recht op een staking af. Op de ledenvergadering stemt 86% van de ruim 1000 ter vergadering gekomen leden voor het stellen van een ultimatum. Op de vrijdag vóór Pinksteren breekt de staking uit. Het aantal stakers is indrukwekkend, de werf ligt helemaal stil! De staking duurt van 25 mei tot 3 oktober 1928.
Er wordt door 1650 van de circa 1900 werknemers van de Schelde gestaakt waaronder 930 leden van de ANMB. Een staking die ruim vier maanden duurt vereist een groot organisatievermogen. Met van Spanning is dit in ruime mate voor handen. De stakers, met name de posters en de dweilploegen voor het begeleiden van werkwilligen, weet hij in de hand te houden dwars tegen het nogal ruwe optreden van de politie in. Gedurende de staking houdt het mooie weer aan, zodat fietstochten en strandfeesten kunnen worden georganiseerd om de stakers (en hun vrouwen en kinderen) bezig te houden.
Er worden gedurende de staking diverse bemiddelingspogingen gedaan. Niet allemaal waren ze even serieus. De rijksbemiddelaar Prof.P.J.M.Aalberse slaagt erin om bij zijn tweede poging een voorstel op tafel te leggen, die door alle partijen wordt aanvaard. Het voorstel betekent dat voortaan de christelijke feestdagen worden doorbetaald, in de Pinksterweek vier vakantiedagen worden gegeven, het uurloon met 1 cent wordt verhoogd en de wekelijkse werkduur wordt verkort naar 48 uur met compensatie van loon. Behoudens op de eisen van het loon is dit resultaat een doorslaand succes. Het resultaat bij De Schelde zorgt ervoor dat de bespreking met de Metaalbond (werkgevers) voor een landelijke CAO weer vlot komt en na enige tijd tot resultaten leidt. De staking bij de Schelde is derhalve van meer dan lokale betekenis.

Kas in ’t hooi

De eerste maal dat er een afdeling van de ANMB in Middelburg is opgericht is in 1898. Veel gaat er van deze afdeling niet uit en na enkele jaren sterft ze een stille dood. Het gevolg is dat er op 23 juni 1907 voor de tweede maal een afdeling Middelburg wordt opgericht. Het is de tweede afdeling van de ANMB in Zeeland en tot na de Tweede Wereldoorlog zullen het er ook maar twee blijven. Op 1 mei 1940 is Vlissingen met 1546 leden veruit de grootste. Middelburg heeft op die datum 262 leden. In 1940 is Johan Kraak, zandvormer bij gieterij Boddaert te Middelburg, penningmeester van de afdeling. Kraak is een accuraat man, die in een goed contact met de inners achterstanden probeert te voorkomen en als het nodig is daarvoor zal langs de leden gaat om de contributiecenten op te halen. Kraak is ook brandweerman en in de meidagen van 1940 heeft hij bij het bombardement en brand van Middelburg wel iets anders aan zijn hoofd dan de kas van de afdeling. Mevr. Kraak zoekt daarom maar een schuilplaats voor de kas en verbergt deze in het hooi bij een boer op Walcheren. De inhoud van de kas is in 1942, nadat het NVV en bonden door het NAF zijn overgenomen, door Kraak verdeeld onder de leden. Zo voorkwam hij dat de nazi’s er na de ‘gelijkschakeling’ mooi weer mij zouden kunnen spelen. Nadat het zuiden van het land weer bevrijd is begint de afdeling officieel weer per 1 januari 1945. De kas is uiteraard leeg en alles moet van nul af aan weer worden opgebouwd.
Na 1945 wordt de ‘hegemonie’ van Vlissingen en Middelburg in het Zeeuwse doorbroken en komen er ook afdelingen in Axel, Breskens, Goes, Ierseke, Terneuzen en Zierikzee.

Om het optillen van de onderkant

Op 1 januari 1972 ontstaan de Industriebonden uit fusies tussen de textielbonden, fabrieksarbeidersbon-den en de bonden in de metaal. Het sluiten van een grote coalitie van werknemers in de industrie in een periode van radicalisering zorgt er voor dat de Industriebonden zich snel profileren. Het ‘gezicht’ van de nieuwe bonden wordt al snel bepaald met de bezetting van Enka in Breda, maar meer nog door het in 1973 gevoerde beleid. De inzet is: herverdeling van inkomen. De topinkomens moeten zich inhouden ten behoeve van het extra optrekken van de lonen aan de onderkant van het salarisgebouw. Heel veel werknemers herkennen zich in dit beleid, want zij zijn al jarenlang van mening dat loonsverhogingen moeten worden betaald in ‘centen’ en niet in ‘procenten’.
De tegenstand in werkgeverskring is onverwacht hard en het komt tot omvangrijke stakingen waarbij zo’n 80.000 werknemers zijn betrokken in 200 bedrijven. De stakingen zijn gespreid over het hele land en over verscheidene bedrijfstakken en niet alleen bij die bedrijven en regio’s waar qua traditie meer actie wordt gevoerd. De werknemers in de metaalindustrie spelen een grote rol in het conflict. De start van de stakingen ligt bij Hoogovens in IJmuiden, maar na een week wordt de staking, in kort geding, door de rechter verboden. De stakingen verleggen zich naar ‘het land’. ‘Opwarming’ vindt plaats met prikacties en vervolgens worden er ultimata verstuurd. Op 1 maart wordt ook bij de Machinefabriek ‘Breda’ door de leden besloten een ultimatum te stellen net als bij Ericsson in Rijen en Lips in Drunen. De ochtend van 8 maart oogt als een rustige dag. Henk Martens (Industriebond NKV) en Henk Schuilenburg (Industriebond NVV) merken daar echter weinig van. De beide Henken werken bij Machinefabriek Breda, maar vandaag – en de komende weken – zijn ze stakingsleiders, die 500 van de 700 personeelsleden mee naar buiten krijgen. Martens: “Nee, ze zijn eruit gestormd. Je hoefde weinig meer te doen.” De staking zal enige weken duren en voorbeeldig verlopen. In Brabant en Zeeland wordt in de metaal niet alleen bij Machinefabriek Breda gestaakt, maar ook bij Ericsson in Rijen, Stork in Boxmeer en Dongen, Daf in Eindhoven, Lips in Drunen, VBF in Oosterhout en bij De Schelde in Vlissingen. Als er vanwege de omvang die de stakingen aannemen gevraagd wordt met het oog op de stakingskas de stakingen om te zetten in selectieve stakingen, wordt dat door het stakingscomité bij Machinefabriek Breda opgepakt en door de stakers voorbeeldig uitgevoerd. Selectief staken betekent dat slechts een deel van de werknemers, die werken in de meest kwetsbare afdelingen, buiten de poort blijven en de rest aan het werk gaat. Het bedrijf wordt daarmee zo maximaal mogelijk getroffen en de stakingskas zoveel mogelijk gespaard. Het hoeft nauwelijks betoog dat een dergelijke vorm van actie voeren zo ongeveer de moeilijkste is en de nodige spanningen met zich meebrengt. Dat blijkt dan ook als op 3 april plotseling er weer 500 stakers zijn in plaats van 120. De leegloop uit het bedrijf komt louter uit frustratie als blijkt dat opnieuw de onderhandelingen voor een nieuwe metaal-cao zijn vastgelopen. De methodiek van de acties is dat niet voortdurend door dezelfde bedrijven wordt gestaakt. Na bijna vier weken wordt dan ook in goed overleg met de stakers besloten de staking op te heffen. Het is juist voor de paasdagen waarin door SER-voorzitter De Pous een oproep aan partijen wordt gedaan om weer tot onderhandelingen te komen. De bonden reageren op de oproep door een ‘paasbestand’ af te kondigen. De stakingen worden, onder veel kritiek van de stakers er is immers nog geen enkel resultaat bereikt, opgeschort. De opschorting blijkt definitief te zijn. Aan de diverse onderhandelingstafels worden compromissen bereikt. De ‘onderkant wordt opgetild’ door ‘vloeren’ in de loonsverhoging en in de vakantietoeslag af te spreken. De prijscompensatie wordt uitbetaald in een mengvorm van ‘centen en procenten’ en wel 1,25% en f20,- per maand voor iedereen. Daarnaast wordt een studie afgesproken “op nationaal niveau naar aspecten van het inkomensbeleid”. De inkomensverdeling is in Nederland stevig op de agenda gezet en zal daar nog een belangrijk aantal jaren blijven ondanks dat het resultaat van de studie tegenvalt en tot niets leidt. Latere studies zullen uitwijzen dat sprake is geweest van een stevige nivellering van de inkomens. Op termijn hebben de acties ook tot resultaat dat de werkingssfeer van de cao wordt uitgebreid en dat veel van het ‘hoger personeel’ ook onder de cao komt te vallen. De stakingen in 1973 behoren tot de omvangrijkste van na de Tweede Wereldoorlog. In totaal gaan er 590.000 arbeidsdagen verloren waarvan meer dan 80% in de metaalindustrie. De stakingen kosten de bonden ruim 17 miljoen gulden waarvan ruim de helft voor rekening van de Industriebond NVV.
© Dik Nas / Vakbondshistorische Vereniging
17 september 2001

Geraadpleegde literatuur

M. Algra, Wie zwijgt wordt niet gehoord (‘s-Gravenhage 1989)
H. Amelink, Onder eigen banier (Utrecht 1940)
B. Breij, Een kwestie van principe (Baarn 1973)
L. Brug e.a., Organisatie in het ijzeren tijdperk (Amsterdam 1995)
A.R.J.R. Callewaert,’De Nederlandse metaalindustrie 1850-1990′ in: Basis-metaal-, metaalproduktenindustrie en scheepsbouw. Een geschiedenis en bronnenoverzicht (Amsterdam 1992)
Prof. Dr. H.F.J.M. van den Eerenbeemt (red.), Aspecten van het sociale leven in Breda na 1850 (Tilburg 1965)
J. Goedkoop, Het conflict aan de Schelde (z.p. 1928)
T. Hofman e.a., Om niet te vergeten. De staking bij De Schelde in 1928 (z.p. z.j.)
P.van Horssen en D. Rietveld, ‘De Sociaal Democratische Bond’ in: Tijdschrift voor sociale geschiedenis No.1 (mei 1975)
G.v.d. Houven, Een halve eeuw (Amsterdam 1936)
G.A. de Kok, De koninklijke weg (Vlissingen 1975)
Algemeene Nederlandsche Metaalbewerkersbond Jaarverslag 1 Januari – 31 December 1908 (Amsterdam 1909)
Metaalkoerier 17-11-1951 en 16-02-1967
Verslag nopens de toestand en de verrichtingen over het tijdvak 1 jan. 1928 tot 31 december 1929 van de ANMB (Amsterdam 1930)