Het geheugen van de vakbeweging

Jan Willem Stutje, historicus en biograaf

De betekenis van ‘De vergeten staking van Amsterdam’

Late oprisping of nieuwe tijden?

‘De vergeten staking van Amsterdam’ brengt nieuwe informatie over deze bijzondere gebeurtenis en geeft de stakers van toen weer een stem en een gezicht. Maar wat is de precieze betekenis van deze staking? Tijdens de discussiebijeenkomst op 4 juli 2025, bij het Amsterdamse Stadsarchief, reflecteert Jan Willem Stutje aan de hand van twee vragen over deze actie in de bredere context van de algemene arbeidsverhoudingen in Nederland.

Twee vragen

Kan de staking gezien worden als een late oprisping van de vooroorlogse revolutionair-syndicalistische traditie? De traditie van het Nationaal Arbeids-Secretariaat (NAS 1893 – 1940), waarvan sporen terug te vinden zijn in de naoorlogse Eenheidsvakcentrale (EVC).
Of moeten we de staking opvatten als het begin van een nieuw tijdperk? Als een vooraankondiging van een breuk met het naoorlogse gangbaar geworden systeem van arbeidsverhoudingen, dat gekenmerkt werd door een intensieve samenwerking van kapitaal en arbeid.

De vakbeweging in de maatschappij

Om antwoord te geven op de vraag of de staking het begin van een nieuw tijdperk was, wijs ik graag op het boek Om de plaats van de arbeid van Prof. Frits de Jong Edz. Hij publiceerde dit in 1956 bij het 50-jarige jubileum van het Nederlands Verbond van Vakverenigingen (NVV). De Amsterdamse professor prees de groeiende klassensamenwerking die zich in die halve eeuw had voltrokken. De groei van het NVV ging, aldus De Jong, gepaard met een ingroei in het maatschappelijke bestel. Hij concludeerde dat in de plaats van de vroegere klassenonderdrukking nu sprake was van een gelijkberechtigde samenwerking, waarbij de vakbeweging de staking als wapen had ingeruild voor vreedzaam overleg. De grondslag ervan was direct na de oorlog gelegd in het Buitengewoon Besluit Arbeidsverhoudingen (BBA) van 1945.
De Jong kwam er niet zonder kritiek mee weg. Van gelijkberechtiging was de 4000 stakers van 1955 niets gebleken. De tegenstelling tussen loonarbeid en kapitaal bleek allerminst opgeheven. Hoe slecht De Jong de realiteit van het arbeidersbestaan verstond bleek ten overvloede, toen NVV-functionarissen langs de rijen stakende gemeentewerklieden liepen en de NVV-leden opdroegen uit te treden. De stakers weigerden….niemand trad uit!

Spontane staking

Uit deze spontane staking viel af te leiden hoe sterk de invloed van de NAS-traditie nog doorwerkte. Met name in Amsterdam, waar het NAS van oudsher onder het gemeentepersoneel en in de havens een sterke positie innam. De staking met als eis loonsverbetering door herclassificatie werd op een NAS-achtige manier geleid: door een zelfgevormd actiecomité verbonden met de Bond voor Nederlands Overheidspersoneel (BNOP). Deze EVC-bond telde veel communisten in haar gelederen die niettemin onafhankelijk van de leiding van hun partij (CPN) tot staking hadden besloten.

Conductrices van het GEB tijdens de staking. Foto Dolf Kruger, Nederlands fotomuseum

Begonnen bij het Gemeente Vervoer Bedrijf (GVB) deden de stakers met succes een beroep op andere gemeentebedrijven: Stadsreiniging, Stratenmakers, Gemeente Energie Bedrijf (GEB). Ook onder de bevolking zochten en vonden de stakers sympathie. Niemand waagde het besmet werk te doen. Zelfs in het particuliere bedrijf braken sympathiestakingen uit. In fabrieken, bedrijven en buurten werd met gulle hand gegeven. In één week tijd werd 71.000 gulden opgehaald. Met dat geld werden ondermeer de stakingsuitkeringen betaald, niet alleen van de EVC-ers, ook van de ongeorganiseerden en de stakende leden van de moderne bonden. In totaal zou voor de 61 ontslagen stakers 200.000 gulden worden opgehaald, omgerekend bijna een miljoen Euro.

Bekende NAS-patronen

Begin, opzet en verloop van de staking voltrokken zich volgens patronen die sterke gelijkenis vertoonden met de praktijken van het NAS. Gezien de rol van de BNOP met haar communistische sympathieën paste de staking van 1955 in een lange vooroorlogse syndicalistische traditie. Een staking is een gevecht van voor- en tegenstanders. Maar, kijken we vanuit het gezichtspunt van de moderne vakbeweging die mordicus tegen de staking was, dan zien we een ander beeld.
Eerder memoreerde ik al dat halverwege de jaren vijftig de politieke en economische structuur gebaseerd was op een harmonieuze samenwerking van regering, werkgeversorganisaties en vakbonden. Daarin pasten geen radicale acties als stakingen. De bonden genoten immers medezeggenschap via de PvdA in de Rooms-Rode coalitieregeringen (1945-1958), luidde de rechtvaardiging. Het streven naar lotsverbetering werd in de traditie van het ethisch socialisme gezien als een eis van gerechtigheid, naastenliefde en eerbied voor de menselijke persoon. (Hendrik de Man)
Door die praktijk raakten de bonden grotendeels de greep op hun achterban kwijt. Ze verloren leden en zagen zich geconfronteerd met de opkomst van categorale organisaties en wilde stakingen.

Bedrijvenwerk en medezeggenschap

De staking van 1955 overtuigde de zogenaamde bonafide bonden dat zij hun georganiseerde aanwezigheid op de werkvloer moesten herstellen. Gebeurde dat niet dan dreigde uitsluiting uit het overlegsysteem door een totaal verlies aan relevantie voor overheid en ondernemers. De Schalm, het blad van de Algemene Nederlandse Metaalbedrijfsbond (ANMB), de grootste en actiefste NVV-bond in die tijd, weet bij monde van Stan Poppe de staking van 1955 aan de vakbondsleiding. Ze had ‘te weinig belang gehecht aan het bedrijfsniveau, met name wat betreft de medezeggenschap en ze had toegelaten dat de meer algemene doelstelling van maatschappijhervorming in socialistische zin uit het oog was geraakt’.
De Metaalbond zinspeelde hiermee voor het eerst op het bedrijvenwerk als middel om de band met de leden te herstellen. Een logische stap gezien de al maar toenemende spanningen met het lagere vakbondskader. Dat stond directer bloot aan de druk van arbeiders die door de zwarte lonen en het teruglopen van de werkloosheid, merkten dat het ook anders kon.

Al in de loop van 1955 kwam het tot de oprichting van zogenaamde contactcommissies van kaderleden van de ANMB en van de EVC. Toen deze in december 1955 bijeenkwamen, ontstond het acute gevaar van een zich verzelfstandigende basisorganisatie in de bedrijven. De sociologen Ad Teulings en Frans Leijnse typeerde deze ontwikkeling in hun gelijknamige studie als ‘nieuwe vormen van industriële aktie’.
Toch bleven de bonden en centrales nog lang huiverig. Vooral vanwege de vrees de controle over de achterban te verliezen en daarmee de functie van vredesstichter voor de ondernemers kwijt te raken. De heroriëntatie kreeg pas een versnelling door de bouwvakstaking in maart 1960, de eerste grote door de bonden erkende staking sinds 1945.

Kruising van tradities

Twee vakbondstradities botsen op elkaar

De staking van 1955 was het kruispunt waar twee tradities op elkaar botsten: een NAS-traditie die haar kracht en geloofwaardigheid aan overheid en werkgever presenteerde door de achterban haar autonomie te gunnen en deze desnoods door staking kracht bij te zetten. Daartegenover de moderne vakbondsmentaliteit die met haar loyaliteit aan het centrale overleg bereid was lonen te accepteren die tot de laagste van Europa behoorden, en die bereid was desnoods ieder verzet te breken.
Het NVV wist zich aanvankelijk geen raad met de onstuimige economische ontwikkeling die in de jaren zestig noopte tot een vrijere, meer gedifferentieerde loonvorming. Het dwong haar tot een heroriëntatie die beter rekening hield met de krachtsverhoudingen in de bedrijfstakken en ondernemingen.

Via het bedrijvenwerk, dat in 1964 officieel een aanvang nam, verwierven de moderne bonden zich voor het eerst in haar geschiedenis een plaats op de werkvloer. De al eerder geciteerde Stan Poppe noemde het een waarachtige poging tot democratisering, een poging te ontkomen aan Robert Michels’ ijzeren wet van de oligarchisering.
Wie echter hoopte dat het bedrijvenwerk de machtsvorming van arbeiders in de bedrijven beoogde, was naïef. De taken en doeleinden bleven binnen de grenzen van het beleid van de bondsleiding.
Spoedig werd ook duidelijk dat grenzen er zijn om overschreden te worden. In die zin haalde de vakbeweging met het bedrijvenwerk ‘Het paard van Troje’ in huis. Het is dit facet dat de vakbondsbureaucratie altijd in een ongemakkelijke positie heeft geplaatst ten opzichte van deze heroriëntatie.

De EVC in relatie tot de CPN

De dood van Stalin in 1953 had aanvankelijk geen invloed op het denken in de CPN. Lang hield ze dat niet vol. Internationaal volgde spoedig een zekere ontspanning toen de Korea oorlog eindigde en Chroesjtsjov toenadering zocht tot de Verenigde Staten. In de nieuwe geopolitieke constellatie koos ook partijleider Paul de Groot voor een ‘Nieuwe Aanpak’.
Zijn uitgangspunt was dat ‘de koude oorlog allereerst in de schoot van de vakbeweging beëindigd moest worden’. Als het NVV bereid was het communistenverbod op te heffen, waren de communisten bereid de EVC op te geven en de leden bij het NVV onder te brengen. Dat de CPN zich niet officieel met de staking van 1955 bemoeide en deze overliet aan de leden in de BNOP, had met die koerswijziging te maken.
Hieruit vloeide niet voort dat de leiding van de CPN en die van de EVC ongestoord in harmonie voortleefden. EVC-secretaris Bertus Brandsen vroeg zich af of men in plaats van te streven naar eenheid niet beter een samenwerking van EVC en NVV voorop kon stellen. De rechtervleugel in het NVV was volgens hem nog te sterk om naar eenheid te streven. Brandsen weigerde voorts zitting te nemen in het dagelijks bestuur van de partij, zoals De Groot eiste. Hij behield het liefste afstand met het oog op de autonomie van de EVC. De Groot beschuldigde hem ziedend van ‘links schijnradicalisme’.

Onder druk van de partij

Hiermee hield de directe bemoeienis van de CPN met de EVC niet op. Bijna dagelijks oefende de partij, ook op lagere bestuurders, druk uit. Dan moest en zou er gestaakt worden, waardoor vaak de beste vakbondsleden werden ontslagen. Jan Vlietman, een van die strijdbare arbeiders, werkzaam bij Albert Heijn in de Zaanstreek, klaagde: ‘Heel onze organisatie ging naar de sodemieter. Leden liepen weg omdat ze niet mee wilden doen aan acties waarmee ze het oneens waren’.
De EVC-leiding conformeerde zich tijdens de Hongaarse opstand nog trouw aan het standpunt van de CPN, het kostte wel een extra ledenverlies van 15 procent. De neiging om zich te onttrekken aan de directieven van de partijleiding werd er alleen maar sterker door.

Van de weeromstuit hield het dagelijks bestuur en het lager partijkader zich nóg nadrukkelijker met EVC-zaken bezig. Volgens De Groot gaf de EVC-leiding zich gemakkelijk over aan ‘corruptie’ en aan een ‘bekrompen routine’.
Eind 1956 werd de roep om zich te onttrekken aan het gezag van de partijleiding luider dan ooit. Het leidde tot onhoudbare conflicten die uiteindelijk in 1958 tot een scheuring van de Bruggroep leidde en tot de ondergang van de EVC.
Toch is het te gemakkelijk te stellen dat de EVC louter aan interne verdeeldheid ten onder is gegaan. Er was meer.

Tegenwerking en uitsluiting

Discussiemiddag in het Amsterdamse Stadsarchief, 4 juli 2025. Foto Jacques van Gerwen.

In de eerste plaats zaten de tegenstanders van de EVC niet stil. Overheid en ondernemers werkten de EVC op alle mogelijke manieren tegen. De uitsluiting van de EVC bij cao-onderhandelingen bijvoorbeeld maakte het haar onmogelijk te ‘oogsten’ wat ze in de bedrijvenstrijd had gezaaid. De Koude Oorlog hielp mee om het klimaat voor alles wat progressief was te vergiftigen.
In de tweede plaats was de wederopbouw een succes. De industrialisatie leidde tot vrijwel volledige werkgelegenheid. Er kwamen betere regelingen op het gebied van pensioenen, werkloosheid, ziekte en arbeidsongeschiktheid. De voedingsbodem voor een radicaal antikapitalistische strijd, waarin de EVC had kunnen gedijen, viel grotendeels weg. Onder die omstandigheden keerden vele arbeiders terug naar de hun vertrouwde traditionele organisaties.
Tegen de achtergrond van deze ontwikkelingen kreeg de stalinistische stroming in de EVC de overhand, werd de innerlijke verscheurdheid in de hand gewerkt, op de spits gedreven en ging een hoopgevend initiatief in de vakbondswereld ten onder.

Jan Willem Stutje
Juli 2025

Bronnen:

  • Robert Michels, Zur Soziologie des Parteiwesens in der modernen Demokratie. Untersuchungen über die oligarchischen Tendenzen des Gruppenlebens, Leipzig 1911
  • Hendrik de Man, Zur Psychologie des Sozialismus, Jena 1926
  • Fr. De Jong Edz., Om de plaats van de arbeid. Een geschiedkundig overzicht van ontstaan en ontwikkeling van het Nederlands Verbond van Vakverenigingen, Amsterdam 1956
  • Ad Teulings, Frans Leijnse, Nieuwe vormen van industriële aktie: arbeidersstrijd en vakbeweging in Nederland en Engeland, Nijmegen 1974
  • Coomans, P., Jonge, T. de, Nijhof, E., De Eenheidsvakcentrale (EVC) 1943-1948, Groningen 1976
  • Harmsen, G., Reinalda, B., Voor de bevrijding van de arbeid. Beknopte geschiedenis van de Nederlandse vakbeweging, Nijmegen 1976
  • Piet Hoekman, Jannes Houkes, Het Nationaal Arbeids-Secretariaat 1893-1940. De geschiedenis van de eerste vakcentrale in Nederland, Amsterdam 2016
  • Jan Willem Stutje, Hendrik de Man. Een man met een plan, Antwerpen 2018
  • Jan Willem Stutje, De man die de weg wees. Leven en werk van Paul de Groot 1899-1986, Amsterdam 2000.