
Van timmerman tot algemeen secretaris van de Bouw- en Houtbond FNV
In Memoriam Rinus Dalhuizen (1948 – 2025)
Maandag 24 februari 2025 stierf Rinus Dalhuizen op 76-jarige leeftijd. Plotseling! Bij de ingang van het Dolfinarium in Harderwijk werd hij onwel en overleed ter plekke, in het bijzijn van zijn vrouw Anja en kleinkinderen. Maandag 3 maart vond zijn uitvaart plaats, in besloten kring, zo wilde hij dat. Een emotioneel bewogen vakbondsman, mijn mentor, is heengegaan.
Rinus was zijn hele leven betrokken bij de Bouw- en Houtbond. Hij heeft er carrière gemaakt. Geboren in Olst werd hij timmerman. Hij kwam bij de organisatie van de kinderkampen terecht, vakantieweken van 12-jarige kinderen van bondsleden. Als lid mocht hij in 1968 al, pas 20 jaar oud, zijn district vertegenwoordigen in een landelijke jongerenadviescommissie. Toen zat het landelijke bondskantoor nog in Amsterdam, op Plein ‘40-‘45. Hij was lid bij de socialistische Bouwbond NVV voordat deze in 1982 Bouw- en Houtbond FNV werd, samen met de katholieke NKV-bouwbond. Op enig moment werd hij districtsbestuurder in Groningen, Friesland en Drenthe en ging hij wonen in Assen. Daarna werd hij bondsbestuurder in Woerden, waar hij later Algemeen Secretaris werd. Hij verhuisde naar Alphen aan den Rijn.
Beroepsonderwijs
Rinus nam mij aan in 1990 bij de Bouw- en Houtbond FNV op het hoofdkantoor in Woerden als beleidsmedewerker Beroepsonderwijs. Ik heb hem vijf jaar mogen adviseren. Mijn kamergenoot Leo Hartveld, later bestuurder vakcentrale FNV, was toen zijn adviseur op het gebied van Arbeidsmarkt. Vanuit deze (beperkte) ervaring gedenk ik hem.
Beroepsonderwijs was in die tijd een onderwerp waar werkgevers- en werknemersorganisaties actief bij betrokken waren. Per sector bestonden er paritair bestuurde landelijke organisaties voor het beroepsonderwijs. Vooral in de technische sectoren waren dit grote organisaties, waar niet alleen publiek geld terecht kwam, maar ook privaat geld, vrijgespeeld door cao-onderhandelaars, onder andere voor subsidies aan bedrijven ter compensatie van productiviteitsverlies van leerlingen. Dezelfde landelijke organisaties in de bouw- en houtsectoren kregen ook opdracht van sociale partners om de bij- en nascholing van zittend personeel uit te voeren, bekostigd vanuit Opleidings- & Ontwikkelingsfondsen (O&O). Belangrijk om nieuwe ontwikkelingen in sectoren te implementeren en werknemers werkzekerheid te bieden.
Werkgevers en werknemers bepaalden voor de beroepsopleidingen samen wat iemand aan het eind van de opleiding moest ‘kennen en kunnen’. De overheid formuleerde hiervoor alleen de kaders, het niveau. Je ging één dag per week naar de streekschool, maar leerde het vak pas echt in de praktijk. Je was leerling-werknemer, in een door de branche erkend leerbedrijf met een opgeleide leermeester die hier ook uren voor kreeg. Je werd opgeleid voor een beroep, dat wil zeggen dat diploma’s landelijke waarde had. Dit gaf mogelijkheden om door te groeien. Je werd onafhankelijk van één functie, bedrijf of een regio. Zeker in de bouw wel dat wel handig, met de gebruikelijke pendel.
Een ander adagium was: ‘niet opleiden voor de werkloosheid’. Dat betekende niet alleen dat de diploma’s moesten aansluiten op de beroepenstructuur, maar ook dat je genoeg vaklieden voor dat beroep moest opleiden, maar ook niet teveel. Op basis van arbeidsmarktvoorspellingen werden opleidingen gepromoot of juist niet. Ik herinner met dat scholen (later: ROC’s) dat niet altijd prettig vonden. We waren toen niet voor een extra stukadoorsklas. Aanvullend maakten sociale partners in BouwVakWerk afspraken voor een pas, waardoor de werkzekerheid voor werknemers werd vergroot. Het motto: ‘leren moet lonen’ was ook een mooi uitgangspunt voor de cao-onderhandelingen. Met een diploma in de hand ging je meer verdienen.
Rinus, Leo en ik konden feilloos samen uit de voeten met deze idealen en waren een sterk team, met elk een eigen rol.
Ontspannen verhoudingen

Bij onderwijs en scholing konden vakbonden en werkgeversorganisaties elkaar op veel onderdelen goed vinden. De onderlinge verhoudingen waren hier vaak meer ontspannen dan rondom cao-onderhandelingen. Als het eens ergens knetterde, konden de wandelgangen rond de landelijke organen voor het beroepsonderwijs ‘verkoeling’ brengen. Dit liet ik aan Rinus, de bestuurder, over.
In die tijd was hij ook Eerste onderhandelaar voor de cao’s van schilders, stukadoors en natuursteenbewerkers. In 1990 was hij ook één van de stakingsleiders bij de staking in de bouw en in het stukadoorsbedrijf, waaraan bijna 16000 werknemers deelnamen.
Ook stak Rinus veel tijd in het opleiden van (kader)leden en jongeren. Hij vond het belangrijk om hen wegwijs te maken in de wereld van cao’s, opleidingen, werkgelegenheid en bestuurlijk werk. Voor de voortgezette kaderopleiding kon de afdeling Scholing & Vorming dan ook een beroep op hem doen. Naast zijn drukke baan als districtshoofd heeft hij onder meer samen met Leo Hartveld drie jaar lang een groep kaderleden opgeleid.
Als mentor leerde hij me te blijven denken vanuit de belangen van werknemers, maar me ook te verplaatsen in de belangen van werkgevers, omdat je er anders nooit samen uit komt. Hij leerde me ook dat werknemersvertegenwoordigers niet minder zijn dan werkgeversvertegenwoordigers, dus ik moest ook netjes in de kleren en accepteren dat er na afloop van een vergadering wel eens gedineerd moest worden. En waar ik nog steeds wat aan heb: 3 hoofdpunten per vergadering zijn beter dan 10 kleinere punten: wat is je kernboodschap?
Na zijn pensionering bleef hij actief als voorzitter van FNV regio Midden-Rijnland.
Rinus werd van actief lid (als timmerman) bondsbestuurder en is de bond altijd trouw gebleven. Hij had zogenaamd ‘kalk aan de schoenen’, dit gaf hem gezag als bestuurder en onderhandelaar. Hij voelde een grote verantwoordelijkheid voor de kwetsbaren in de samenleving en deed zijn werk consciëntieus.
Hij was betrokken bij de bond, zijn leden en zijn collega’s. Maar iedereen wist dat hij ontspanning zocht op het water: eerst op een surfplank, later met een motorbootje en dat hij beretrots was op zijn zonen en zijn vrouw Anja.
Marlou Min
(met dank aan Toon Schrijver, Jenny de Wit en Leo Hartveld)
Maart 2025
