In de Diamantindustrie hadden de roosjessnijdsters zich in 1896 in een vereniging gebundeld om voor hun belangen op te komen en de Naaistersbond o.l.v. Roosje Vos werd in 1898 opgericht. Beide bonden gingen later op in de algemene vakbond. Maar pas in de vijftiger jaren van de 20e eeuw kregen vrouwen echt voet aan de grond in de vakbeweging en werd het NVV Vrouwensecretariaat opgericht. Sinds de 70-er jaren lukte het vrouwen om zich binnen hun eigen vakbond te organiseren, zoals in de Dienstenbond, de Industriebond, Horecabond, de AbvaKabo en de Abop. Er kwamen vrouwensecretarissen bij de meeste bonden en budget voor activiteiten van en voor vrouwen.
Naast vrouwen die zich rond hun beroep organiseerden, kwamen er zowel binnen NKV, NVV als CNV bonden van vrouwen die niet buitenshuis werkten. Een bijzonder fenomeen in de Nederlandse vakbondsgeschiedenis. Deze vrouwen waren de oliekannetjes die de machines thuis lieten draaien, langs de deuren gingen om leden te werven en vakbondscontributie op te halen en meehielpen bij stakingen. Maar ook kwamen ze bij elkaar om zich te scholen en te ontwikkelen en met name de Vrouwenbond NVV, later FNV, had vanaf begin 80-er jaren een stevige positie en zette menig onderwerp op de vakbondsagenda.