Het geheugen van de vakbeweging

De Centrale en Concordia

Levensverzekeringen verbonden aan de vakbeweging

Aan het begin van de twintigste eeuw nemen de nog jonge sociaaldemocratische en katholieke vakcentrales het initiatief voor de oprichting van levensverzekeringsmaatschappijen: de Centrale en Concordia. Na het opgaan van die vakcentrales in de FNV komen er rond 1980 ook fusiebesprekingen van de grond tussen beide verzekeringsmaatschappijen. Die besprekingen leiden tot de vorming van Reaal, die in 1997 opgaat in de SNS Reaal Groep. In dit artikel een terugblik op de verwevenheid van de verzekeringsmaatschappijen met hun vakcentrales.

Affiche van De Centrale, ontworpen door Rik Roland HolstAffiche van De Centrale, ontworpen door Rik Roland Holst


De Centrale

Oprichting

In 1904 wordt NV De Centrale Arbeiders- Verzekerings- en Depositobank opgericht met als doel het uitoefenen van het levensverzekeringsbedrijf en het politiek, economisch en cultureel sterker maken van de arbeidersbeweging. Het ideële doel krijgt vorm in de statuten waarin onder meer is bepaald dat het uit te keren dividend wordt gelimiteerd en dat een duidelijk omschreven deel van de winst niet ten goede zou komen aan een specifieke organisatie noch aan verzekerden, maar aan de sociaal-democratische beweging. De initiatiefnemers en aandeelhouders zijn zonder uitzondering actieve leden dan wel sympathisanten van de sociaal-democratische beweging. Zij participeren in De Centrale uit ideële overwegingen en maken niet of nauwelijks gebruik van hun zeggenschap om het beleid en meer in het bijzonder de hoogte van de dividenduitkering te beďnvloeden.

Tegenwerking

Het is opvallend dat de SDAP-leiding, de enige landelijke representant van de sociaal-democratische beweging op dat moment, haar steun aan het initiatief onthoud. Zij wenst op geen enkele wijze het initiatief te ondersteunen. Sterker nog: de SDAP gaat zelfs dwars liggen. Deze tegenwerking kan mede worden verklaard uit vrees voor een mogelijke mislukking. Niettemin slaagt De Centrale erin binnen vijftien jaar de negentiende plaats op de ranglijst van Nederlandse levensverzekeraars te verwerven. In het beleid van de N. de Lieme, directeur vanaf de oprichting in 1904  tot aan zijn dood in 1940, staat voorop dat voor alles de belangen van de verzekerden veilig dienen te worden gesteld. Daartoe is winst- en reservevorming noodzakelijk. Als gevolg van dit beleid vinden er tot 1921 geen statutaire winstuitkeringen plaats. Het uitblijven daarvan gedurende de opbouw- en consolidatiefase is voor critici zowel binnen als buiten de sociaal-democratische beweging aanleiding hun twijfels en bedenkingen uit te spreken over de ideële doelstelling van De Centrale. Badinerend spreken zij over een ‘loze belofte’.

Inlossen van de belofte

Met het verstrekken van leningen tegen gunstige condities vanaf 1910, maar vooral vanaf 1921, het jaar waarin De Centrale een begin maakt met het verstrekken van winstuitkeringen, bewijst zij haar bestaansrecht voor de sociaal-democratische beweging. In de periode 1920-1940 ontwikkelt De Centrale zich tot mecenas van de rode familie. Vrijwel alle leden van deze familie doen met succes een beroep op De Centrale. De steun neemt velerlei vormen aan. Van kleine tot omvangrijke schenkingen en van renteloze leningen tot aanzienlijke hypothecaire leningen tegen gunstige voorwaarden. De Centrale stelt tot 1940 bijna 1,7 miljoen gulden beschikbaar voor giften en leningen aan het Troelstra-oord, de AJC, afdelingen van de NASB, aan arbeiderstoneel, zang- en muziekverenigingen en voor de oprichting van het Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis. Deze steunverlening speelt een belangrijke rol bij de toenadering tussen De Centrale enerzijds en de leden van de rode familie anderzijds. De betere verstandhouding stimuleert omgekeerd de groei van De Centrale. Het marktaandeel groeit. Aan de vooravond van de Tweede Wereldoorlog neemt De Centrale de twaalfde plaats in op de ranglijst van Nederlandse levensverzekeraars.

Geen formele banden

In tegenstelling tot de beginjaren streven de SDAP en het NVV vanaf 1920 wel formele financiële banden met De Centrale na. Herhaaldelijk dringen zij er bij De Centrale op aan als aandeelhouder te worden toegelaten. Het is echter De Lieme die met instemming van de commissarissen nu weigert de SDAP en het NVV als aandeelhouder toe te laten. Op geen enkele wijze wenst hij formele zeggenschap van deze belanghebbenden over de winstverdeling en het bedrijfsbeleid. De belangrijkste overweging daarbij is het voorkomen van een ongewenste belangenverstrengeling.
Tijdens de oorlogsjaren plaatst de Duitse bezetter De Centrale onder beheer van een nationaal-socialistische directie. De oorlogsdirectie ontneemt De Centrale haar bijzonder karakter en wil haar doen uitgroeien tot de volksverzekeraar voor de gelijkgeschakelde Nederlandse vakbeweging. Een ander initiatief van de oorlogsdirectie is aan De Centrale een schadeverzekeringsmaatschappij te verbinden: De Centrale Algemene Verzekeringsmaatschappij (CAV).

Ambivalentie

Vanaf de jaren dertig zoekt De Centrale naar een verbreding van haar werkterrein. In haar streven het draagvlak te vergroten door aansluiting te vinden bij andere doelgroepen dan de sociaal-democratische beweging is De Centrale evenwel ambivalent. Hoewel zij andere groepen wil te bereiken, houdt zij vast aan de bestaande traditionele banden. Sterker nog, in de jaren 1945-1964 worden die banden strak aangehaald. Het benoemingsbeleid blijft erop gericht zowel in de directie als in de raad van commissarissen mannen te benoemen die een vooraanstaande plaats innemen in de PVDA, het NVV en de coöperatieve beweging.
Verbreding van het draagvlak voor De Centrale wordt vooral gezocht door participaties in de CAV, de Hollandsche Koopmansbank (HKB), de Algemene Spaarbank voor Nederland (ASN) en diverse stichtingen. Hoewel sprake is van een nauwe samenwerking met het NVV, blijven directie en commissarissen verhinderen dat het NVV formele zeggenschap krijgt over het beleid van de moedermaatschappij. Het NVV verwerft wel aandelen in de CAV.
Doordat De Centrale maar een beperkt aandeel heeft in de naoorlogse groei van de verzekeringsmarkt daalt het marktaandeel. Ondanks de achterblijvende groei en een toename van de kosten weet De Centrale tot 1964 gunstige bedrijfsresultaten te realiseren. De omvangrijke reserves vanaf 1950 bieden weer de mogelijkheid om op grote schaal financiële steun aan de sociaal-democratische beweging te verlenen. De omvang van de schenkingen van De Centrale in de periode 1950-1964 bedraagt circa 3,5 miljoen gulden.
Vanaf het midden van de jaren zestig ziet De Centrale zich voor grote problemen gesteld: economisch zit het tegen en tegelijkertijd voltrekt zich het ontzuilingproces. Een duidelijke visie om op deze nieuwe ontwikkelingen in te spelen ontbreekt. De Centrale slaagt er in onvoldoende mate in nieuwe doelgroepen te werven. Vergroting van het draagvlak door samenwerking met andere verzekeraars acht een meerderheid van de directie en de commissarissen in het ene geval niet mogelijk en in het andere geval niet wenselijk. Om het bijzonder karakter van De Centrale veilig te stellen en tegen een mogelijke overname te behoeden, wordt in 1974 een meerderheidspakket van de aandelen ondergebracht in de Stichting Behoud Zelfstandigheid Centrale (BEZEC).
De jaren zeventig worden gekenmerkt door een dalende rentabiliteit en bestuurlijke en organisatorische problemen, culminerend in een bestuurscrisis in 1979. De sanering en koerswijziging zullen uiteindelijk bijna tien jaar vergen. Uitgangspunt voor het nieuwe beleid is een zakelijke en commerciële aanpak met oog voor de traditie waaruit De Centrale is voortgekomen. Gedurende de periode 1965-1990 bedraagt de omvang van de winstuitkeringen circa 13 miljoen gulden.

Concordia

Oprichting

In 1907 richten de kleermaker J.H. Grundmeijer in Zeist, chocolatier J. Bahmerth, wever H. Brouwer, klompenmaker G.J. van Lent en schilder M.H.J. van Lent de Coöperatieve Levensverzekeringsmaatschappij Concordia op, aanvankelijk als instelling van de Utrechtse Diocesane Werkliedenbond in Zeist. In de oorspronkelijk statuten is bepaald dat 70 procent van de wordt uitgekeerd aan de verzekerden, 20 procent voor de vorming van een Voorzorgkas en 10 procent voor de vorming van een reservefonds. Doel van de Voorzorgkas is het voorkomen van voortijdige beëindiging van verzekeringen veroorzaakt door ziekte, werkloosheid, rechtmatige werkstaking of uitsluiting.
De zetel van de maatschappij wordt in 1919 verplaatst naar Utrecht. Concordia is sindsdien een instelling van achtereenvolgens de Federatie van de Diocesane RK Volks- en Werkliedenbonden (tot 1925), het Roomsch-Katholieke Werkliedenverbond (RKWV, 1925-1945), de Katholieke Arbeiders Beweging (KAB, 1945-1963) en het Nederlands Katholiek Vakverbond (NKV, 1964-1982).
Bij het 50-jarig bestaan in 1957 kan Concordia terugzien op een geslaagde eerste eeuwhelft. Begonnen als een volksverzekeringsmaatschappij voor het verzekeren van relatief kleine bedragen stijgt in de jaren na 1945 vooral de afdeling kapitaal- en renteverzekeringen. Het totaal verzekerde bedrag bedraagt 400 miljoen gulden verspreid over circa ruim 750.000 verzekeringen. Naast individuele verzekeringen, sluit Concordia ook al betrekkelijk snel collectieve pensioencontracten met name in de rk coöperatieve beweging. Het sociale karakter van Concordia kan worden geďllustreerd met behulp van de volgende cijfers. Vanaf 1918 tot 1957 bedraagt het uitgekeerde bedrag van de Voorzorgkas, de reddingsboei voor duizenden polishouders, bijna 1,5 miljoen gulden. Het totaal aan de verzekerden uit te keren winstkapitaal bedraagt 3,6 miljoen gulden. Een groot deel van de premiereserve is belegd in hypothecaire leningen aan particulieren, vaste eigendommen en leningen op schuldbekentenis aan gemeenten, voornamelijk ten behoeve van de woningbouw. Het gaat daarbij in 1957 om een bedrag van circa 61 miljoen gulden. Het belang voor de rk vakbeweging blijkt onder meer uit de financiële steun welke Concordia verleent aan tal van KAB-instituten en -instellingen zoals Sanatorium Berg en Bosch, het A.C. de Bruyn-instituut, Drukkerij Lumax, rusthuis Sonnehaert en De Volkskrant.
Evenals De Centrale en UBO ziet men ook bij Concordia na 1945 de noodzaak in van een verdere taakverbreding: in 1949 wordt een aparte Stichting Uitvaartfonds Concordia opgericht. Deze biedt een uitvaartverzekering tegen een vaste premie en voor een vastgesteld bedrag. Tien jaar later verbreedt Concordia de verzekeringsactiviteiten met een eigen dochtermaatschappij, de schadeverzekeringsmaatschappij Maatschappij voor Assurantie en Administratie (MAVAS). Bovendien verstrekt Concordia aan gemeenten en plaatselijke KAB-afdelingen aan het begin van de jaren zestig hypothecaire leningen voor de financiering van woningbouwprojecten. Daarnaast fungeert Concordia, evenals De Centrale en UBO als adviseur over de voorbereiding en uitvoering van regelingen in de sfeer van de sociale zekerheid en pensioenen.
Concordia laat in de daaropvolgende jaren zestig en zeventig een gestage groei zien. Tegelijkertijd worden echter de mogelijkheden om zich als een specifieke werknemersmaatschappij te onderscheiden geringer en minder aantrekkelijk. In deze jaren ontstaat mede door de ontzuiling een verwijdering tussen Concordia en de KAB. Het automatisme, van vader op kind verzekeringen af te sluiten bij Concordia neemt af, terwijl tegelijkertijd Concordia nieuwe doelgroepen tracht te bereiken. Concordia gaat zich net als andere KAB-instellingen meer focussen op de specifieke eigen taak, vaak onder druk van de concurrentie. Dit gaat gepaard met een langzaam loslaten van de aan de arbeidersbeweging ontleende identiteit.
Hoewel Concordia na het tot stand komen van het NKV in 1964 zijn traditionele rol als verzekeraar, financier en adviseur blijft vervullen, begint die relatie op het topniveau van de beide organisaties toch steeds meer te berusten op persoonlijke vriendschap en loyaliteit ‘van leiding tot leiding’ en steeds minder op een gelijkheid van doelstelling of een wederzijds op elkaar aangewezen zijn van de organisaties. Voor die ontwikkeling is zeker ook van belang dat op het plaatselijke niveau de banden tussen het NKV en Concordia steeds losser worden.
Wat de verzekerden betreft, steunt Concordia steeds minder op katholieke werknemers, naarmate zij er beter in slaagt zich een aandeel in de verzekeringsmarkt buiten de vakbeweging te verwerven. Institutioneel ondergaat de relatie tussen Concordia en het NKV in 1974 een ingrijpende wijziging, als aan de medewerkers van Concordia – formeel de Stichting Medezeggenschap Medewerkers Concordia (SMMC) – een controlerend aandeel in de ledenraad van de maatschappij wordt toegekend. Feitelijk verwerft Concordia daarmee een grotere onafhankelijk ten opzichte van het NKV. De toevoeging van winst aan de Voorzorgkas daalt geleidelijk naar 3,5 procent van het totale saldo in 1976. De kas wordt in 1988 opgeheven omdat de risico’s inmiddels door het sociale zekerheidsstelsel worden afgedekt.
De toevoeging van winst aan het winstaandeel van verzekerden neemt toe van 50 procent van de totale winst in 1963 naar 85 procent in 1976. In het toekennen van winst rechtstreeks aan verzekerden onderscheidt Concordia zich aanvankelijk van veel andere maatschappijen. Naarmate vanaf de jaren zestig steeds meer maatschappijen polissen met winstdeling verkopen, wordt ook de marge waarbinnen Concordia zich op dat punt van de concurrentie kan onderscheiden, geleidelijk aan kleiner.
In 1977 vindt de omzetting plaats van Concordia in een naamloze vennootschap omdat de wetgever het uitoefenen van het verzekeringsbedrijf met als juridische vorm de coöperatie niet langer toestaat. Als gevolg van deze omvorming komen er drie werkmaatschappijen: Concordia Levensverzekering NV, Concordia Schadeverzekering en Convas Financieringsmaatschappij BV. De aandelen van deze werkmaatschappij komt in handen van de beheersmaatschappij Concordia Beheer BV. De aandelen van deze beheermaatschappij zijn in handen van de Stichting Concordia-groep. Het bestuur van deze stichting is vrijwel identiek aan de vroegere algemene ledenvergadering van de coöperatie. Zowel de invloed van de vakbeweging als van de medewerkers via de SMMC blijft daarmee behouden.

Fusie

De fusie van het  NVV en het NKV in het FNV in 1982 is aanleiding om ook de fusie van de aan deze vakcentrales gelieerde financiële instellingen onder ogen te zien. Voor het zover is, verstrijken enige jaren. De jaren tachtig staan met name bij De Centrale in het teken van het intern orde op zaken stellen en het afwegen van de diverse alternatieven. Eind jaren tachtig hakken zowel De Centrale als Concordia de knoop door. De fusie van beide verzekeraars in de Reaal Groep vindt in 1990 plaats. Opmerkelijk is overigens dat Concordia met formele financiële banden met de FNV, niet meer de naam had aan de vakbeweging te zijn gelieerd, terwijl De Centrale deze formele banden met de FNV niet kent, maar juist wel doorgaat als een verzekeraar aan de vakbeweging gelieerd. Door de fusie wordt De Centrale omgevormd van verzekeraar voor de sociaal-democratische vakbeweging tot een formeel aan de FNV gelieerde verzekeraar voor een breed publiek. Aan de formele relatie tussen de FNV en de Reaal Groep komt in 1997 een einde.
Jacques van Gerwen
Maart 2013